Ben ik rijp voor
het gesticht? Zelfs een oude film leidt me naar taal. Onlangs zag ik voor de
derde keer
Zwart
als roet (2014) van Sunny Bergman en waande me doorverwezen
naar de splinternieuwe brochure Waarden voor een nieuwe taal. Zoals iedereen spreek en schrijf en
lees ik dagelijks (hooguit tob ik beroepshalve wat vaker achteraf over woorden), dus mijn onmiddellijke associatie tussen taal en film, in een klinische
reflex bijna, lijkt me niet normaal.
Ik moet het hier
zelfs uitschrijven om te ontdekken waar de parallel precies ligt. Maar ook
waarom ik bij vroegere kijksessies van Zwart
als roet nooit van die besliste gedachtes kreeg als nu. Temeer daar ik nog
altijd vind dat Bergman honderd procent gelijk heeft: Zwarte Piet moet worden
verlost van zijn stigmatiserende kleur!
Om te beginnen
bevreemdt het me om nu pas te ontdekken dat deze film niet over Zwarte Piet gaat. Logisch, want Bergman
heeft geen echt onderzoek gedaan naar dat fenomeen. Ze gebruikt het om,
volkomen terecht, racisme aan de kaak te stellen. Raar vind ik inmiddels te
menen dat ze daarin wel slaagt, maar zonder ambivalenties weg te werken die
haar door kwaadwillenden met evenveel recht tot een racist kunnen stempelen.
Die ambivalentie
tref ik ook in de taalbrochure. Ze staat in het teken van ‘diversiteit en
inclusie’, twee amerikaanslatijnsige woorden die ik tussen aanhalingstekens zet
omdat ze een bijeffect sorteren: van uitsluiting bij een groeiend aantal laaggeletterden.
Tragisch, omdat Waarden voor een nieuwe taal
‘meerstemmigheid’ vooropstelt en, anders dan de film, het product is van een resem
medewerkers, plus een ‘klankbordgroep’.
Wel schept de brochure een voorbehoud door haar doelpubliek
te beperken tot ‘iedereen in de kunst- en cultuursector’. Maar zou zelfs binnen
die niche iedereen de concrete resultaten van die ambitie kunnen volgen? Zelf kreeg
ik lucht van het bestaan van Waarden voor een nieuwe taal
door een
column van Jamal Ouariachi die gewoonlijk diametraal anders opinieert dan
ik zou doen. Maar ditmaal was ik het met hem eens – en ik vrees niet de enige
uit de beoogde sector te zijn.
Manicheïstisch
Verre van mij te beweren dat ik niets uit de brochure heb opgestoken.
Bijvoorbeeld dat ‘Midden-Oosten’ een gedateerd begrip is dat moet worden
vervangen door ‘West-Azië’. Hierdoor kunnen uit de Woordenlijst meteen vier
samenstellingen de prullenbak in (met -beleid, conferentie, -deskundige,
-gezant). Of met deze taaltussenkomst ook het
bepaald nogal werkelijke Midden-Oostenconflict, met
al zijn onrechtvaardigheden, de wereld uit is lijkt me iets anders.
Wel maakt de eliminatie een tweede paradox van de brochure
zichtbaar: ten gunste van de meerstemmigheid worden stemmen gesmoord. Die ongepaste stemmen
worden bovendien zonder blozen toegedicht aan de ‘witte cisgender
heteroseksuele man’, die verondersteld wordt geen interesse te hebben voor
andere werelden dan de zijne. Gelukkig verstrekt Waarden voor een
nieuwe taal tips
om dit tekort aan te vullen.
De brochure bevat een lijst met belangwekkende titels.
Daarbij stuit ik op een nieuwe paradox: dat ze erg recent zijn en toch al
stukgereproduceerd zijn in de diversiteitsindustrie. Het wekt bij mij ook geen
vertrouwen dat Philomena Esseds klassieke boek Alledaags racisme uit 1984 hier gedateerd wordt op 2018. Wat weten
al die blijkbaar integraal achtergestelde groepen dan van de dominante canon
van de witte cisgender heteroseksuele man?
Even manicheïstisch (oudbakken woord voor ‘wij-zij-denken’) benadert
Bergman de
zwartepietenkwestie, met voor- en tegenstanders. De eerste groep vindt ze van
begin af bij activisten met wie ze bevriend is en met wie ze processen aanspant.
Voor scherpslijpers wijst zoiets op een subjectieve of ideologisch
vooringenomen blik – maar Bergman hangt het type verslaggeving aan dat in neutraliteit louter schijn ziet.
Van
haar activisten dwingt onverzettelijkheid telkens weer ontzag af. Zeker wanneer
ze met de impopulaire racismebetichting op hun T-shirts staan opgesteld langs
een Sinterklaasintocht en een gehelmde politiemacht zien naderen. Als angsthaas
zou ik dit nooit durven, maar ik besefte pas bij derde bezichtiging van Zwart als roet dat Bergmans camera ook
een schild is. Het ding legt onrecht vast, waarop men zich achteraf kan
beroepen.
Even
dubbelzinnig is de granieten morele steun die Bergman verkrijgt in Londen. Daar
danst ze op een middag verkleed en zwart geschminkt door een park. De
onversneden afkeer bij wandelaars en ouders werkt effectief: in een echte
wereldstad liggen de meningen toch wel even anders dan in de provincie Holland!
Had Bergman iets anders verwacht? Ik zou gechoqueerd zijn geweest. Ze strooit
ook niet als Piet, maar babbelt voortdurend belachelijk dat ze cadeaus zal uitdelen.
Dat doet ze echter niet. Ter discussie toont ze wel karikaturaal vormgegeven
snoepgoed, in plaats van taaitaai en pepernoten.
Krachtig
tegenover antagonisten pakt ook een bezoekje uit aan een Hilversums mediafeest.
Allerlei BN’ers passeren nu eens ongewild de camera die ditmaal fungeert als
een kalasjnikov. De macht ligt volledig bij Bergman, die door haar frame van een
ongekend uniforme witte wereld niet eens iets hoeft te zeggen. Dat aan de bar
drie televisiebazen haar weigeren te woord te staan, bevestigt haar winst.
Even
halfhartig is de tegenstand die ze opzoekt bij twee reclamejongens die een
Facebook Pietitie hebben ontworpen. Veel komt er niet uit hen, en dat lijkt ook
Bergmans bedoeling. Haar film bevat geen tegenstemmen. Er wordt een vrouw op een
brommer vastgelegd die haar duim opsteekt naar neonazi’s van Voorpost. De
zoveelste paradox: antagonisten, ook bij intochten, komen louter in beeld als
groep, tegen wie de kijker zich redelijkheidshalve moet afzetten.
Wat drijft
die antagonisten? Dat blijft principieel onbekend en op dat punt wordt het volgens
mij behoorlijk ingewikkeld. Bergmans films verwekken weerstand terwijl ze
opkomen voor kansarmen, de bewonderenswaardige politica Sylvana Simons voert
dezelfde strijd en krijgt, zoals ook na de verkiezingen vastgesteld, ‘wagonladingen
racismedrek over zich heen’. Wat we dus wel kennen zijn de
onsmakelijke resultaten van de weerstand, plus de huidskleur van hun plengers, maar
niet hun motieven.
Ik gis
dat het gaat om een losgeslagen deel kiezers dat ooit, als onderdeel van de arbeidersklasse
en lage middenstand, automatisch links stemde. Die vanzelfsprekendheid is weg.
Over het waarom is er bijvoorbeeld het boek De
tirannie van de verdienste, waarin Michael Sandel voor de Verenigde Staten schetste wat er sinds de globalisering
met hen gebeurde. Werden ze volgens links ooit onderdrukt en amper
gerepresenteerd in media, net als het gekleurde deel van de bevolking, nu
gelden ze, conform een neoliberale logica, als losers die onbruikbaar zijn in een diplomademocratie.
Aan
hen worden bovendien foute opvattingen toegeschreven, waarmee men hooguit de draak
kan steken. Net zoals er tegenwoordig wordt geneuzeld tegen woke. Een schrijnender parallel tussen
betichters en betichten is dat onderdrukking gezelschap kreeg van vernedering,
zonder spreekkansen te krijgen. Niemand voelde zich vervolgens gehoord. Totdat
deze ongewenste witten welkom waren op extreemrechtse fora, waar de wagons voor
de drek al klaarstonden. Ze werden Trump-stemmers, helaas. Bij verstek
veroordeeld.
‘Foutloos’
Sandel
wijst op Arlie Hochschilds veldonderzoek, waarin gemarginaliseerde
witte stemmen uit New Orleans alsnog aan het woord komen. Hun grieven blijken niet
over één kam te scheren. Gedachte-experiment voor het geval ze Nederlands kenden:
hoe zouden zij Waarden voor een nieuwe
taal lezen? In deze brochure behoren ze vanwege hun huidskleur tot de
dominante kaste, terwijl macht hun ontbreekt.
Op zulke wankele voeten moeten burgers van de brochure dan ook nog door een semantisch mijnenveld laveren. Hoe waarheidsgetrouw is immers deze aanbeveling:
Zeg niet ‘We hebben
eigenlijk nog wel een homo nodig’, maar ‘Het zou wellicht goed zijn een queer
narratief aan onze verhalen toe te voegen.’
Sorry,
dit dunkt me populisme met dikdoenerige woorden, waarbij de foute versie
overigens even ongeloofwaardig overkomt. Wel een passende opmaat voor het eind
van de brochure die, na alle voorschriften en correcties, eerst nogmaals
aan de elite een klap uitdeelt wegens ‘vakjargon’ – dat kennelijk niet van
toepassing is voor in een lijstje verklaarde amerikaanslatijnsismen. Dat daartussen window dressing staat, toegepast op LHBTIQ+-kwesties, verraadt
andermaal meer zelfbekommering dan een groot historisch taalbesef, vrees ik
arrogant.
Vooral moet de brochure nog draaien in de richting van wel
te respecteren sprekers en schrijvers die het Nederlands niet met de paplepel
hebben ingegoten gekregen en aan wie het feitelijk door de brochuremakers nog
moeilijker is gemaakt. Maar maakte volgens deze preciezen de witte groep onvergeeflijke
fouten, van meertaligen mag geen perfectie te worden geëist. Plots blijkt Waarden voor een nieuwe taal het begrip ‘foutloos’ tussen aanhalingstekens te
plaatsen, omdat er rekkelijkheid nodig is. Bovendien blijken deze gebruikers het
Nederlands ‘nieuwe kleur en invulling te geven’, die wel goedkeuring krijgt:
Een eigen taalbeheersing
staat niet gelijk aan een gebrekkige taalbeheersing. Begrijpelijk Nederlands is
ook Nederlands. Gezegdes worden omgegooid, er worden nieuwe
woordsamenstellingen gemaakt en voortdurend leenwoorden aan de taal toegevoegd.
Zo heeft de Nederlandse taal onder (Randstedelijke) jongeren een unieke
vertaalslag gekregen. Door open te staan voor de veelzijdigheid en creatieve
invulling van de taal blijft taal iets van ons allemaal en komt er zelfs kunst
uit voort.
Ook
de toevoeging tussen haakjes vind ik dodelijk. De provincie loopt weer eens
achter, staat hier toch onverhuld discriminerend.
Sunny
Bergman weeft door het manicheïsme in haar film evenzeer een tweede,
realiteitsgerichter verhaaldraad: het voortschrijdend inzicht. Ook voor die gave
zoekt ze het dichtbij, in de persoon van twee straatgenoten en haar vader. Zij
zagen nooit veel in protesten. De straatgenoten hadden zelfs een bijverdienste als
inhuursint- en piet. Bergman laat hen praten over die hobby en tegen het eind
van haar film lijken ze te beseffen dat die zwartheid niet evident is, getuige
de tegenverhalen. Tot zelotische inkeer komt Bergmans vader, als hij concludeert dat het in
het Pietzaken gaat om goed of fout. Schier oer-Hollands trekt hij dan de
vergelijking met de Tweede Wereldoorlog.
Al deze mensen zijn wit en ogen bemiddeld. Zeker de straatgenoten, met glas-in-lood-ramen, doen afvragen in wat voor een buurt Sunny eigenlijk woont. Geprivilegieerd? Die voorspelbare vraag heeft Bergman bewaard voor het slot van haar film, om een nuance te suggereren. Niet voor het eerst in haar oeuvre betreft het belangrijkste gegroeide inzicht haarzelf. Een zwarte huisgenoot van weleer confronteert haar met haar toenmalige ‘micro-agressie’ en racisme. Dat Sunny daar ongemakkelijk over is en het erkent, onderstreept de retorische kracht van de film. Maar in dat geheel dient zwart wel de grootheid van wit. Da’s nog eens postkoloniaal. Door de afgrondelijk narcistische slotscene verandert het onderwerp van de film definitief in morele zelfverheffing.
Universalistisch
Behalve
met het relatief recente en overbekende Sesamstraat-fragment
met Gerda Havertong, komt de geschiedenis van het laaglandse protest tegen
Zwarte Piet niet aan de orde. Omdat Bergman dan had moeten melden dat daar een
christelijke witte vrouw uit haar vaders generatie in meedeed? Of de notoir rechtse
cultuurpaus W.F. Hermans? Zouden dit nuances zijn die een ongemak geven dat
niet te recupereren is?
Nuance op haar beurt zoekt de brochure Waarden voor een
nieuwe taal voor
de duur van één alinea:
‘Perspectief, zienswijze,
levensbeschouwing en belevingswereld kunnen samengaan met een bepaalde
achtergrond of identiteit, maar dat hoeft niet. Een zwart persoon kan rechts
zijn en niets ophebben met het slavernijverleden, een wit persoon kan zich
inzetten als anti-racisme activist, een homoseksuele cisgender man kan
bijzonder transfobe opvattingen hebben, een moslim kan totaal onbekend zijn met
diens eigen religie en een persoon met een lichamelijke beperking is wellicht
fervent veganist.’
Het wereldbeeld
dat deze verwondering uitspreekt die uit het eeuwige essentialisme ontsnapt om aansluiting
te kunnen vinden bij de wereld, vind ik griezelig. Helemaal wanneer ik besef
dat de brochure ‘als handreiking [is] bedoeld om een cultuuromslag te bevorderen en een
nieuwe norm te stellen voor samenwerken’ – om met dit soort taal medeburgers iets te leren
over taal ook, vrees ik op mijn allerarrogantst.
Minstens zo’n treurig proza, met minstens zo’n essentialistische
teneur, las ik in een recent manifest van de partij BIJ1 dat hulp vroeg
van kunstenaars – onder wie Sunny Bergman, als filmmaker én schrijver,
een prominente ondertekenaar was. Hoe
relevant de antiracistische doelstellingen van deze partij ook mogen zijn, ze
werden ontmanteld door deze principetekst. Ik doel dan niet eens op flodders
als ‘Koloniale roofkunst moet onmiddellijk
worden teruggekeerd.’ Mij tergt het
karikaturale vijandbeeld dat eruit spreekt tegenover de eigen branche:
De zogenaamde kunstgeschiedenis is wit en mannelijk, en kunst en cultuur
die niet uit het globale Noorden komen worden in het beste geval als
“wereldcultuur” bestempeld of onder het label “diversiteit” vaak naast of
buiten de dominante geschiedschrijving geplaatst. Het artistieke werk van
vrouwen, van zwarte mensen en mensen van kleur, van LHBTQIA+ makers, van
kunstenaars uit de werkende klasse of kunstenaars met een handicap is
decennialang, al dan niet eeuwenlang, buiten de norm geplaatst.
De programmering van mainstream kunst- en cultuurinstellingen zegt
vooral iets over het zelfbeeld van de witte, mannelijke elite: er is niets
universalistisch aan. Het veranderen, oftewel dekoloniseren van deze
geschiedenis, zal een bevrijding zijn.
De ene macht die ook
zonder intentieprocessen te voeren terecht kritiek kan krijgen, wordt direct vervangen
door andere macht. Duizelingwekkend vind ik het besef dit eigenlijk niet te
kunnen beweren, omdat ik dan zou ontkennen dat er structurele ongelijkheid
bestaat en omdat ik me vanuit mijn onmiskenbaar bevoorrechte positie schuldig
zou maken aan tone policing. Hier heb
ik geen oplossing voor (en dan zwijg ik nog over mijn ongeneeslijk ziektetje geen
macht te wensen noch deel te willen uitmaken van een meerderheid).
Waar moet racisme
het veld voor ruimen? De adequate procedure van ‘positieve
discriminatie’ krijgt ogenblikkelijk een sneer: ‘dat begrip lijkt ons eerder
van toepassing op een rijke, witte elite die vooral witte elitekunst toont en
vooral witte elite aanneemt’. Ik snap niet hoe hier met universalisme kan worden
geschermd. Hartverwarmend pleit dit manifest voor ‘een pluriforme geschiedenis,
van pluriforme kunstenaars, voor het verbeelden van een gemeenschappelijke
pluriforme toekomst’. En wat het doet is groepen culpabiliseren. Retorisch testje:
vervang ‘witte elite’ door ‘het internationale jodendom’, ‘moslims’, ‘proletariërs’,
‘kosmopolieten’, ‘bolsjewieken’, ‘de intelligentsia’,…
Twee decennia na het postmodernisme dat tegen
essentialismen vocht, keert de ondemocratische pastorale weder op de bühne.
Jouw norm is fout, mijn norm is goed. Jouw uitsluiting is een schande, mijn
uitsluiting is een voorbeeld. Jouw toe-eigening deugt niet, mijn toe-eigening
is zuiver op de graat. En het ergste is nog wel dat BIJ1 dit presenteert als
‘nieuwe politiek’ en zich kant tegen binair denken.
En net als de taalbrochure huldigt BIJ1, opgericht in december 2016,
expliciet de ideologie van de intersectionaliteit. Dat concept met veeleer intimiderend dan toegankelijk
jargon werd bedacht in 1989 en is onlangs aan de partij bijgebracht door Gloria
Wekker, nummer zestien
op de kieslijst. Haar had ik oprecht graag in de Tweede Kamer gezien. Net als
nummer twee Quinsy Gario, zonder wiens vasthoudendheid Zwarte Piet nooit zijn schmink
verloren zou zijn.
Shame on me: een halfjaar lang is de brochure Waarden voor een nieuwe taal op deze plaats door het leven gegaan als Woorden voor een nieuwe taal.
BeantwoordenVerwijderen