donderdag 5 maart 2020

Van al zo veer (en de kleuters van Éluard)


Vandaag: Philip Ingelse (1943). Hij was leraar Frans en debuteerde bij Meulenhoff met de bundel Gratie (2002). Dezelfde uitgeverij bracht zijn Spiegel van de Franse poëzie van de elfde eeuw tot heden (2004). Momenteel voltooit Ingelse zijn nieuwe bundel Met ontzag naar buiten. Onderstaande autofilologie bevat daar proeven uit.



SEKSISTISCH

In elke mond een luchtig goedje,
legt een vleeskleur op de dingen,
een weekheid in albast.
Het zijn teerhartige Erinyen,
zij vinden prilheid met een mes
en de charmes van de honger,
en nu speuren zij in mijn bloed
naar de opslag van wapens
en willen dat ik boet
voor de gil van een laurier.
Ben ik hun weerga, een welgezinde
die leven keurt op kunne
en haar zift op haar drempel,
zich hoedt voor de maan
en snijdt waar zij bloedt,
haar bekleedt met eer en tralies?
Zo kom ik binnen
en zij ademt door mij heen.

Het is altijd weer een schok voor mij dat wraakgodinnen (Erinyen regel 4) ook welwillenden of welgezinden(r.11) heten (Eumeniden). Zo’n soort schok(je) zou ik ook willen voor plastische chirurgie (r.5), afvaldieet (r.6), het onrecht van testosteron (r.7,8), de verkrachting van Daphne door Apollo (r.9,10), het aborteren van meisjes bij eenkindpolitiek (r.12,13), taboe op ongesteldheid (r.14: nog niet zo lang geleden werden vrouwen als periodiek invalide beschouwd), vrouwenbesnijdenis (r.15), eerwraak et cet (r.16). Een levende verhouding is anders: de laatste twee regels.
Er zit iets vals in zo’n uitleg, want die is achteraf.
In gedichten ben ik het minst gesteld op wat ik het snelst uitleg en het meest op de regels waarvan ik de verklaring niet al heb wanneer ik ze schrijf.
Bijvoorbeeld:

HORTUS: IN PARADISUM

(Hans, Ischa, Ria, Alexandra)

Als wij ons de hortus
ingevochten hebben,
weten we niet wie:
sterven is in speeltijd.
Maar nu in wartijd
versnijd ik
niet weten wie
met weten wie
raakt adem geroerd,
aftelrijm hermetisch,
score zoek,
heugen high,
oude taal versleuteld,
en tuin om tuin
verspreek ik mij.

Hortus en paradisus = allebei tuin. In tuinen spelen en vechten kinderen. In paradisum is een citaat uit het Requiem.
r.4: in speeltijd = de kindertijd waarin je speelt, maar ook zolang de wedstrijd duurt
r.13: oude taal = de taal die je op de middelbare school sprak, maar ook Grieks, Latijn.
Belevenissen van vroeger komen in een ander licht te staan wanneer iemand sterft met wie je in de klas gezeten hebt, onverschillig of hij/zij je lief was of niet (r.9 t/m 13). Daarvoor is geen uitleg nodig.
Maar r.1 t/m 8 en de laatste twee regels omcirkelen een gevoelige plek die misschien moeilijker bereikbaar is, waar het levende kind en de dode vergeefs in elkaar proberen door te dringen in een onmogelijk besef van de tijd van nu in de tijd van toen en omgekeerd. Dat gaat met geweld en zachtheid tegelijk.
Ik heb gespeeld, gepraat, gegeten en gedronken met mensen die nu dood zijn, en toen wist ik het niet. En als ik het wél weet, weet ik niets. Een enkele keer weet ik het heel even met een week besef van meer dan één tijd, en is me dat alweer ontglipt. 

Wat heb ik aan uitleg?
In het schoolblad stond in dikke letters Het Zwarte Licht (Harry Mulisch). Zwart licht bestaat niet, maar dat merkte ik niet op: ik was betoverd en in het vervolg kwam het te staan voor alles wat modern was en jazz, niet Grieks.
Dat ik iets begrijpen moest wist ik pas veel later bij de zwarte vlam van Racine en Mandelstam, maar uitleg deed dat beeld tekort, als ik daarbij bleef. Ik moest die weer vergeten. De woorden stootten op elkaar met een effect dat door een al te grote helderheid misschien verduisterd werd.
In de Ilias zijn de woorden van Odysseus als vallende sneeuw, een van de schitterendste beelden die ik ken, en waar ik niets van begrijp of allerlei, maar volkomen door word overdonderd. En overtuigd. Laatst las ik in een commentaar twee verschillende verklaringen, die me verbaasden door hun kleinheid. Uitleg kan reduceren.
Kleuters doen dat beter. Zij hebben zich nooit afgevraagd wat hun versjes betekenden, maar wel iets bijzonders binnengekregen:

Schoon blootgesteld aan weer en wind
Door het roeren van mijn been
Ju ju ju ju ju ju ju ju!
Iene miene et cet.

In een kleuterschool in Angers hadden ze dat goed begrepen: daar lag een gedicht van Paul Eluard: La terre est bleue comme une orange (De aarde is blauw als een sinaasappel)
Wij behielden onze Zwitserse kindergebedjes in Nederland. Globaal wist ik wat ik zei. Pas op mijn veertigste ging ik de woorden na.
Een ander voorbeeld, van Paul Verlaine:

Les sanglots longs
Des violons
De l’automne

Een jaar of vijftien: ik vond het adembenemend. Toen ik die verzen moest behandelen in de les, besefte ik ineens dat ik nog nooit had geprobeerd om ze te begrijpen. Sindsdien zei ik de leerlingen graag dat ik het gedicht dat vóór hen lag niet begreep, en ik merkte dat juist tasten en aarzelen poëzie dichter bij hen bracht. Dat en uit het hoofd leren.
Als ik schrijf gaat het steeds, zoals bij Hortus: in Paradisum, om een slecht bereikbare plek binnenin die ik zo dicht mogelijk benader, op de tast of per sprong. Duizeling hoort daarbij.
Jaccottet zegt ergens ongeveer dat hij schrijvend trouw wil zijn aan wat diep genoeg ingedaald is van binnen om aan zijn greep te ontsnappen. Dat voel ik bescheiden na.
Twee woorden botsen op elkaar om licht te werpen op iets wat je niet op een andere manier kan laten zien. Uitleg geeft afmetingen, kleur en materie voor wanneer het weer donker is. Of een gebruiksaanwijzing.
Met mijn uitleg ben ik nooit tevreden. Als dat wel het geval was, had ik geen gedicht geschreven, maar een brief of een dagboek. Waarom geef ik dan überhaupt uitleg?
Ik was verbaasd, toen ze me ‘hermetisch’ noemden (ik dacht dat ik naakt voor ze stond) en pijnlijk getroffen, als ze in onbegrijpelijkheid opzet en doel zagen. Als ik alleen maar woorden leuk op elkaar wilde laten botsen, had ik er meer geschreven.
In die zin was toelichting misschien zelfverdediging en had ze iets kinderachtigs. Maar bij Een Kindsdeel (Poëziekrant 4, 2013) bestond de behoefte om bijv. mijn broers te bereiken, wier leven rakelings langs gevoelige zones in mijn hoofd scheert. En zo meer.
Moeten gedichten onbegrijpelijk zijn? (Nee)
Had ik nou zwart licht en woorden van sneeuw en lange snikken van herfst wel of niet begrepen vóór de uitleg? (wél)
Wil dat zeggen dat ik tekstanalyse misken? Nee, ik bewonder het werk, ik heb het vaak nodig: het helpt begrijpen, maar is dat niet. Aan de andere kant is begrijpen een raar ding. Er is bevatten dat losstaat van uiteenzetting. En er bestaan misverstanden over begrijpen.
In het dagelijks verkeer wordt voortdurend betekenis vernield en die vernieling lijkt steeds sneller te gaan. En ongemerkt. Er is zoveel autisme dat ik me afvraag of ze Pfeiffer (van dertig jaar geleden) bedoelen. Is er nog zinloos geweld of is dat voltooid leven? Acht op de tien keer is ‘passie’ reclame en de twee overblijvende hebben misschien iets met oude teksten te maken, maar dat is niet zeker.
Die vernieling heeft een naam: (de toren van) Babel, maar die heeft te lang in godsdienstige monden gegalmd om die galm niet in zijn betekenis te hebben opgenomen. Daarom moet je woorden uit hun vertrouwde omgeving halen, als ze hun scherpte willen behouden.
Een uitleg van een gedicht? Liever een gedicht van een uitleg:

FANFARE

Odysseus sneeuwt zijn woorden
de herfst snikt zijn violen
de aarde is citrusblauw:
elk kind er achteraan
het gooit zijn been hoog
in een schitterende maat
en treft zijn rug
niets dan bevlogen blauw
in een raam kantelt zon
buiten is een echo
op zoek naar geluid

Geen opmerkingen:

Een reactie posten