donderdag 16 januari 2020

De gevangen indirecte rede



Nog even over stijl. Terwijl Thomése een overdreven niet-aflatend orerend vertellerspersonage inzette, sluipt door Robert Vuijsjes Salomons oordeel, waarvan de cover net tot mooiste van het afgelopen jaar uitgeroepen is, een verteller zonder onderscheidende kenmerken. Maar sporadisch is deze extreem vatbaar voor registers.
Er zijn voor dit virus twee bronnen. Allereerst het titelpersonage, een opgroeiende jongen die de taal van zijn klasgenoten en vrienden overneemt. Maar ook vader Max zorgt voor taalinstroom, wanneer hij zich al wereldverbeterend tracht aan te sluiten bij een antiracismebeweging. Alleen moeder Alissa, de derde informatiebron in Salomons oordeel, toont zich immuun voor zulke taalinvloeden.
Wat heeft dat voor effecten? Normaal is het bij een vrije indirecte rede onduidelijk wie er spreekt, maar in deze roman neemt het personage er het voortouw:

‘De kinderen gingen op de bank zitten. Hoe moest Alissa ze noemen? Jongeren? Kids? Vanuit de keuken kon Alissa ze horen praten. Het ging over waar ze vanavond heen wilden. In de Melkweg was een Encore-feest. Volgens Salomon was dat feest hard en dik en vadsig en sick en ook ziek en misschien zelfs lekker ratched, hij sowieso zin om daar te shinen met zijn dansies, maar hij moest in de Milky Way niet dezelfde kaolo boelers zien die vorige keer tof probeerden te doen bij hem, anders zou hij ze klappen.
Max zat nog op zijn werk, het was half zeven op vrijdagavond. Hij belde dat het iets later werd en dat hij hoopte zo naar huis te kunnen. Alissa wilde niet tegen Salomon zeggen dat hij moest ophouden met die straattaal voordat zijn vader thuiskwam. Maar ze hoopte wel dat hij ermee zou ophouden voordat zijn vader thuiskwam.’

Halverwege de eerste alinea verschuift het taalperspectief en kan Alissa noch verteller, terwijl er bepaald overbodig ‘volgens Salomon’ staat, niet langer de bron zijn. Wel dient de vraag zich aan of zoonlief helemaal zelf spreekt, of compleet zijn omgeving imiteert waartoe hij wil behoren.
Via Max komt er in de roman dan weer informatie binnen van zijn geëngageerde oud-klasgenoot Safara (die eigenlijk Sara heet), bijvoorbeeld over haar Surinaamse adoptiekind Denzel (die eigenlijk Dennis heet). Als enige zwarte kind op een basisschool krijgt het in de eindmusical de enige kwaaie rol, van inbreker. Daarna stapt Safara naar de directeur, die Martijn de Vries heet en dus ‘een witte man’ is:

‘De directeur hing een lang verhaal op tegen Safara. Niemand had erbij nagedacht tijdens het verdelen van de rollen. En waar ging het nou eigenlijk over, het was maar een rol in een musical. Martijn de Vries stelde dit niet op prijs, hoe Safara hem ervan beschuldigde een racist te zijn. Het werd een shameful vertoning, een cocktail van male fragility, white innocence en toxic masculinity, uitgevoerd door een schooldirecteur die haar probeerde te silencen, terwijl hij het juist was die de basics van machtsverhoudingen nog steeds niet begreep.’

In deze vrije indirecte rede kan vanaf de racismebeschuldiging iedereen aan het woord zijn behalve de verteller. Wat een paradox van dit delicate literariteitje: geen interferentie te bespeuren. De vraag is dan of Vuijsje hier een technische innovatie doorvoert of dat hij voor de gemakkelijkste weg kiest door een volstrekt ongeloofwaardig taalgebruik binnen te sluizen.
Zo hoog de densiteit van het jargon ineens is. Wel daagt me ineens wat het begrip ‘overtoerisme’ ongeveer betekent (meer ketchup dan worst).
Personages worden er marionetten van. Behalve Alissa dan, het enige echte zwarte personage. Ze kreeg van haar moeder twee deprimerend clichématige lessen:

‘Les één: vanuit witte mensen geredeneerd kijken zwarte mensen altijd boos. En dan praten ze ook nog gepassioneerd en met hun handen. Dus doe je best om overdreven rustig en niet-bedreigend te praten.
Les twee: als je zwart bent kun je geen fouten maken. Ze worden je niet vergeven en de fout die jij maakt is automatisch van toepassing op alle zwarte mensen. Als jij één keer te laat op je werk komt is het een bevestiging: zie je wel, ze zijn altijd te laat. Als je een spelfout maakt is dat niet een spelfout, maar een signaal dat je de taal niet beheerst.’

Mij lijkt dat witte schoolmeesters met een beetje talent voor empathie de slotregel van les twee ter harte mogen nemen.
Vuijsje hoedt zich in Salomons oordeel ondertussen voor taalfouten door zo elementair te stileren dat de kans op een misser nihil wordt. Een decennium eerder had hij met de roman Alleen maar nette mensen dezelfde strategie. En al sluit hij zo vlekjes van grammaticale aard uit, de personages blijven buitenkantelijk. Marionetten, schreef ik routineus. Maar misschien zijn het ideeëndragers.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten