zaterdag 6 juli 2019

Sonnettenraadsels



  
Vandaag publiceerde ik elders een essay over een van Luceberts beroemdste gedichten:

sonnet

ik
mij
ik
mij

mij
ik
mij
ik

ik
ik
mijn

mijn
mijn
ik

Mijn tekst is de uitgeschreven en herschikte versie van losse aantekeningen die ik had gemaakt voor een symposium over hoe Lucebert te lezen sinds een biografie en publiciteit schijnwerpers op zijn dweperige jeugdjaren hebben gericht. Ik verweefde er wat nagekomen ideetjes in, die de onder mijn ogen groeiende complexiteit van Luceberts gedicht, gebundeld in apocrief / de analphabetische naam (1952), haast inwreven.
In derde instantie liet ik de Duitse vertaling door Rosemarie Still onbesproken:

Sonett

Ich
Mich
Ich
Mich

Mich
Ich
Mich
Ich

Ich
Ich
Mein

Mein
Mein
Ich

Verder was er iets met mijn geheugen, dat me belette een latere Nederlandse variant aan te duiden. Nu mijn essay is gepubliceerd, weet ik weer welk gedicht ik op het oog had. Het is van K. Schippers en staat in de bundel Een klok en profil (1965):



Ik heb altijd gedacht dat dit een sonnet is. Alleen leek me dit een van mijn vele loze waarnemingen, want wat voegt dat toe aan welke betekenis? Wel grappig dat uitgerekend de zogenaamd barokke dichter Lucebert een minimaal aantal woorden heeft, terwijl de zogenaamd uitgespaarde Schippers er veel inkt voor nodig heeft en de basale sonnetvorm lichtjes verhult door het sextet niet te delen.
Wat surfwerk leert me dat hij die scheiding in zijn voorlopige verzamelbundel Een leeuwerik boven een weiland (1980) alsnog aanbracht. Althans in de editie uit 1996:



Dit kopieer ik uit een artikel dat deze versie van een lightversekalender plukte en dat andere komma’s ziet die minder lijken op donderkopjes.
Zo is op een rare, volgens mij ongewilde manier ook dit Schippers-gedicht met de jaren complexer geworden. Bovendien stelde het een oplossing in het vooruitzicht, die oorspronkelijk aldus ging:



De digitale versie van dit gedicht, en de bundel Een klok en profil in het geheel, op de DBNL heeft echter een veel profaner oplossing in petto, met louter heuse tekst:


De inhoudsopgave van de boekversie belooft bij bladzijde 31 keurig een komma. Maar zowel dit leesteken als dat zinnetje zijn in de digitale inhoudsopgave onvermeld gebleven. Nochtans geeft de DBNL-verantwoording wel een indicatie.
Heeft een medewerker van het prachtproject dus een grap uitgehaald, die maar niet ontdekt werd? Was het een suggestie van de dichter? En hoe komt het toch dat het sonnet te boek staat als oubollig en übertraditioneel? Zelf begon ik deze jaargang met een blogje waarin een, naar ik expliciet zei, ongekend vernieuwend sonnet van Jacob Groot werd aangeduid. Alles blijft kennelijk mogelijk. Later meer. 

donderdag 4 juli 2019

Oorsprongsmanie


  
Elk vogeltje heet te zingen zoals het gebekt is. Wat kan dan nog een probleem zijn?
Bij aanhoudende somberbuien, toegeschreven aan puristen (gallicisme), dat de Nederlandse taal ten prooi zou zijn gevallen aan verengseling (germanisme?), is er iets tegenstrijdigs gaande. Uitgerekend de dit jaar verschenen historische roman De advocaat van Holland heeft een werkwoordsconstructie die futuristisch oogt: ‘Oldenbarnevelt maakt zijn opmerkingen en hij neemt er de tijd voor. Als zij haast hebben, hij niet.’ Bij mijn weten klonk zo’n sprong van meervoud naar enkelvoud alleen in het Engels naturel, maar sinds pagina 135 van het boek, geschreven door Nicolaas Matsier, nu ook in het Nederlands.
(Bijzonder aan De advocaat van Holland vind ik verder dat elke alinea wordt omgord door wit. Alsof deze roman poëzie is. Maar van gedichten wordt steeds vaker gezegd dat ze voor een goed begrip beter kunnen klinken in plaats van in stilte geconsumeerd. Wel zou het vak begrijpend lezen juist geïntroduceerd zijn omdat hardop lezen geen notie van de tekst bleek te hebben gebracht.)
Terwijl in Nederland studenten liever ‘ik hou van je’ blijken te zingen dan ‘I love you’ omdat hun moedertaal diepste emoties beter laat vertolken, hoor ik in België mensen uit dezelfde leeftijdsgroep juist op hun gevoeligste moment gedecideerd Engels inzetten. Mijn vraag naar het waarom vinden ze nog net niet onnozel. Gelukkig geloof ik alles, omdat mij als emigrant besef van oorspronkelijk Nederlands is ontvallen. Het smeltkroes-idee, maar dan in taal. Logisch? Opnames uit 1959 laten Audrey Hepburn horen in een Nederlands dat voor mij veeleer Duits klinkt en simultaan doet vermoeden dat ze in een Engelstalige omgeving heeft verkeerd. Maar dat ze naar eigen zeggen een ‘opportuniteit gehad’ heeft, is voor hedendaags Nederlands onuitzonderlijk.
Reden te meer waarom ik niet goed weet of achter de aangehaalde studentengewoontes louter een oorspronkelijkheidsgedachte schuilgaat. Ergens hangt er iets als etiquette omheen. Men drapeert emoties. Dat kan uit effectbejag zijn, maar ik sluit niet uit dat taal hier een tijdgeest weerspiegelt. Dan zou men er niet meer aan kunnen ontkomen dat de verhoudingen anno 2019 om bepaalde taal vragen. Wat zou betekenen dat Nederland en België meer van elkaar verschillen dan vermoed. Twee tijdgeesten binnen een luttel aantal kilometers!
Ja, dit klinkt idioot, of desgewenst ideologisch. Toch kwamen er recent twee berichten op mijn radar die onbedoeld zo’n schisma openbaarden. De stad Gent, in het u-zeggend België, besloot om in correspondentie burgers voortaan te tutoyeren, terwijl boven de rivieren, alwaar god noch gebod anklang krijgt, Gökmen T. extra consternatie aanrichtte door de rechtbankvoorzitter aan te spreken met je en jou. Twee bewuste taalhandelingen, verschillende intenties – en gevolgen?
Hoe hoort het eigenlijk, Amy? Voor de kleurenkijkertjes onder ons, met die naam doel ik niet op de grootse zangeres Winehouse, en met de vraag niet op het televisieprogramma van Jort Kelder. Wel op een mevrouw die Groskamp-Ten Have heet en die een etiquetteboek schreef waarvan een vroege editie uit 1940, althans volgens Wikipedia, het volgende adviseerde:

Zij, die zich bevinden in een kamer waar iemand telefoneert, dienen uit bescheidenheid dit vertrek te verlaten, tenzij de telefoneerende persoon hen hiervan weerhoudt zeggende: blijf maar gerust. - Meerdere personen tezamen in een kamer waar iemand telefoneert, dienen zich op zachten toon met elkaar te onderhouden, teneinde den schijn te vermijden te luisteren.
Degene, die telefoneerend in een vertrek waar anderen zijn, luide van zijn schrik, ontsteltenis, verbazing of groote vreugde blijk geeft, zonder van plan te zijn de aanwezigen met een enkel woord omtrent de reden van deze gemoedsbeweging in te lichten, doet zich als onopgevoed kennen.

Men hoeft niet erg understatementeel zijn aangelegd om te begrijpen dat dit een andere tijd was. Tegelijk is het te makkelijk om beschavingsconclusies te trekken uit het gegeven dat er generaties opgroeien die niet alleen de zogeheten vaste telefoon nooit hebben gekend maar het ding ook met geen mogelijkheid weten te bedienen. Behalve dat dit belegen feiten zijn, heeft men varianten ervan in de eigen jeugd vast naar het hoofd geslingerd gekregen.
Sterker, van één van de eerste lessen op de universiteit herinner ik me de vrees die uitgesproken werd dat studenten van mijn lichting nooit sjoege van kunst zouden krijgen. ‘We’ hadden immers amper notie van wat er beschreven was in mythologie of Bijbel (de Koran was geen item). Met ‘ons’ zielige restje kennis zouden we tegenwoordig hypergeleerd zijn, al ontmoette ik onlangs iemand uit het beroepsonderwijs die moeiteloos elke Griekse god of godin thuisbracht.
Bovendien houdt de avant-gardist in mij van het zogeheten onbeschreven blad annex schone lei, ooit te koop onder het merk tabula rasa. Ik realiseer me dat weer sinds de gourmande hartverscheurend liedjes aan het zingen is die ze ontleent aan de televisieserie Like Me. Met mijn idioom bestempel ik ze als covers. Maar de gourmande kent ze uitsluitend als originelen, behalve stomtoevallig (door mijn indoctrinatie) ‘Ik ben blij dat ik je niet vergeten ben’ en ‘Het is weer voorbij die mooie zomer’.
Wanneer ik samen met haar zoek naar de oorspronkelijke uitvoeringen, zie ik in de clip van ‘Kon ik maar even bij je zijn’ dat Gordon lang blond permanent heeft gehad, in een bootje met een vrouw. Terwijl ik weet dat verwondering bij popmuziek hoort. Alleen al wat zangers in het Engels zingen versus wat je er van opvangt. ‘Walk on the wild side’ kon ik zelfs op volwassen leeftijd amper volgen en nu blijken alle daarin voorkomende personen overleden.
Ben ik internet bijna dagelijks dankbaar uitkomst te bieden bij de lyrics, het blijft verbazend dat J.J. Cales liedje ‘Magnolia’ opent met het woord ‘Whippoorwills’, dat verwijst naar een vogeltje. Nu ik het daar toch bijna over heb: uit een toelichting over het ontstaan van ‘Blackbird’ valt te snappen dat Paul McCartney de melodie al jong, samen met Lennon, speelde als rudimentaire samenvatting van een Bach-Bourée. En de tekst blijkt te gaan over segregatie in het Zuiden van de Verenigde Staten en in Zuid-Afrika.
‘You we’re only waiting for this moment to arrive’ is een bevrijdingsregel. Voor wie geloof hecht aan auteursintenties, uiteraard.