zondag 6 januari 2019

Als




Het woordje ‘als’ opent vergezichten, door schijnbaar niet-verwante mensen, dingen of ideeën met elkaar te kruisen. Maar in zijn boek Hedendaagse antiverlichting veegt Ico Maly er individuen mee op één hoop. Wat een autoriteit! ‘Politici als’, ‘intellectuelen als’, ‘verlichtingsfilosofen als’: genoemde personen zijn in dit boek telkens minstens met vier. Hun denkbeelden rijmen over de eeuwen heen steevast naadloos op elkaar.
Maly, docent Digital Media & Politics aan de Tilburg University, pleit voor radicale gelijkheid. Zou het de uiterste consequentie zijn om van individuen dan één smurrie te maken? Niet helemaal, want Maly openbaart een nogal dichotoom wereldbeeld. Hij serveert twee smurries. En zoals hij verantwoordt: ‘De nadruk ligt hier op de ideeën, niet op de dragers van die ideeën’.
Zelf heb ik ontzag voor boeken met Hedendaags in de titel (Van Bruggen, Rubinstein, Pessers). Pontificaal stellen ze een diagnose van de tijd. Maly beweert echter driemaal een ‘bescheiden’ bijdrage aan het debat te leveren. Hedendaagse antiverlichting blijkt een verzoeknummer: ‘Wat kunnen we leren uit de successen en de zwaktes van de global left en de opmars van de antiverlichting? Wat moeten wij – die dromen van een democratische samenleving en het goede leven – nu doen? Dat zijn de belangrijkste en altijd wederkerende vragen die me worden gesteld na lezingen en debatten.’
Die opmars van de antiverlichting centreert Maly, niet onverwacht, rond Bart De Wever en de N-VA. Daaraan kleeft hij gaandeweg rechtsextremistische politici in België, Europa en in de wereld. Ook wetenschappers in onbetwist rechtse denktanks zijn de klos, wederom in België, Europa en in de wereld. Het blijken allemaal ‘mensen als’.
Conform zijn overtuiging voor geëngageerde wetenschap kiest Maly partij. Hij schaart zich bij de global left. Helaas heeft hij daar ook smurriespecificaties van, toegeschreven aan tegenstanders: ‘gutmenschen, bakfietsers, poco’s of cultuurmarxisten. Babyboomers, de linkse kerk, de blue pill peoplewe beschikken over een hele reeks synoniemen om iedereen die opkomt voor universele mensenrechten te diskwalificeren als naïef en wereldvreemd’. De geïntimideerde vetjes zijn van mij, die dacht essentialisme achter zich te hebben gelaten.
Dit boek verwarde me. Universele mensenrechten kan ik louter bijvallen, de rare taal waarmee Maly ze omringt niet. Volgens hem zit de wereld op een ‘kantelpunt’ dat ‘uitdagingen’ stelt. Volgens mij regeert hier geen naïviteit, maar mainstreambevinding of, zoals hij dat noemt, het dominante discours. Wel betoon ik me onheus, want de verlichtingsmaterie is me grotendeels onbekend.
Iets in mij verzet zich ongetwijfeld tegen autoriteitsaanspraken, maar meer nog tegen de vorm waarin ze zijn gegoten. Moet ik dit boek dan terzijde leggen en door te zwijgen, zoals dat heet, constructief zijn? Kennelijk ruik ik bloed. Bijvoorbeeld wanneer er een titel opdoemt die ik wel heb gelezen. Philipp Bloms’ pil Het verdorven genootschap categoriseert Maly als ‘boekje’. Onderwijl is David Hume bij hem een racist en Rousseau een compromisfiguur.
Wanneer de omslag naar het ongeloof precies plaatsvond is niet te herleiden. Maar wat er gebeurde was dat elke stelligheid van Maly iets willekeurigs kreeg, over verleden én heden. Naar aanleiding van de gruwelijke foto’s van in VS-kooien opgesloten migrantenkinderen, foto’s die ’nu al iconisch’ zijn, beweert hij dat ‘Melania (…) zoals een echte middeleeuwse koningin [bemiddelt] bij Trump om kinderen niet meer te scheiden van hun ouders’.
Minstens vind ik Maly’s overtuigingsstrategie riskant. Hij tracht te demonstreren dat het beroep dat nationalistische politici doen op waarden van de verlichting haaks staat op wat filosofen destijds beweerden. Maar zo’n jij-bak schept verplichtingen voor eigen teksten. Dan is Maly misschien beter voorzichtiger met een aanklacht tegen ‘huishoudelijk geweld’, al gaat die een aandoenlijk verband aan met de wisecrack ‘We moeten van kleins af aan presteren, leren om te scoren en werken aan onze cv.’
Hoe rijk ondertussen het woordje ‘als’ kan zijn, bewijst Jacob Groot in zijn bundel Verlies me niet. Een paar strofen uit één gedicht vouwen een waaier open.

(…)
Schoonheid zie ik nu in de keuken als uit de gootsteen komt het teken dat ik moet gaan

Hoe wil ik wegvloeien als een ander die ik nog niet ken?
(…)

Als van sterren de kers vol lichaam dat barst in de zon uit elkaar tot
de lippen nemen de vloed zoet in zich op en verklaren de vrucht dan
pas voor waar.

In de eerst geciteerde regel dient ‘als’ een (ontluisterende) vergelijking om meteen daarna een bijzin in te luiden voor een queeste. Na gruwelijk wit beseft de ik-figuur dat deze opdracht ijdel wordt. In de slotstrofe fungeert ‘als’ weer als schakel in een vergelijking die een zelfstandig leven gaat leiden – en van bijzin terug verandert in een hoofdzin.
De openingszin heeft voordien in het gedicht een variant gehad. Dat doet de chiasmen-rijke Groot vaak. Zoiets kan als woordspel worden opgevat, maar gelet op de volharding waarmee het wordt gepresenteerd raakt het existentieel geladen. Ook de spreker is een variant.
Verlies me niet telt 52 gedichten van uiteenlopende lengte, alsof het weekberichten zijn. Ze reageren op het ontvallen van twee dierbaren, een moeder en een geliefde. Tweemaal is althans de ik-figuur verlaten, en het onderscheid daartussen vervaagt:

Een afwisseling die zich herhaalde in een reeks verwijderingen over
en weer, op dezelfde wijze gepaard met elkaar verbonden in het
beurtelings genomen afscheid

Zo gesteld is deze poëziebundel er eentje van dertien in het dozijn, conform de kitscherige titel. Maar voor zover de citaten dat al niet weerlegden is alles juist bijzonder. De traditie van het sonnet wordt bevrucht met kosmisch vuur, waarin Groot zijn aanhankelijkheid aan popmuziek weet te paren aan een liturgie van het prevelen. Ongekend vernieuwend is (mwah, Kregting, autoriteitspretentie!) het 33e gedicht, een sonnet dat begint met ‘Dode zee, je doopt me, Rode Zee, ik droom door je’.
Bovendien fundeer ik de biografische achtergrond op niets anders dan halve suggesties in deze poëzie die ik invul. Met evenveel zekerheid kan ik beweren dat de bundeltitel origineel is, omdat de ik-figuur door zichzelf wordt verlaten. Hij acht zich dood en afwezig, is in Maly’s termen dus ‘figuren als’.
Waarom sla ik dat pad in, terwijl ik me bij Maly naar de uitgang spoed? In mijn beperkte blik maakt Groot al jaren met afstand de geweldigste poëzie van het Nederlandse taalgebied – en kijkt de kritiek er doodleuk overheen. Er is mij kennelijk wat aan gelegen me bij dit oeuvre te profileren als trouwe, eigengereide lezer.
Om vanuit de positie van een meervoudige identiteit kennis vergaren, beroept Verlies me niet zich op Heraclitus. En dan niet op diens Panta-rhei-slogan waarmee recent in de Vlaamse politiek nog het onmogelijke mogelijk werd verklaard, maar op iets voorwerkelijkers:

Tweeënhalf millennium geleden schreef u in Ionisch superlicht
de zin die als uw grondgedachte geldt en u beroemd maakte maar
duister, zoals u het zelf niet kon zien, lijdend, behalve aan de
hydropsie, aan de dweepzucht, los van de hoogmoed, naar de logos.
Met andere woorden: Ik beriet mich bei mir selbst. Of: I searched out
myself. Of: Ik ging bij mezelf op onderzoek. Of: Je me cherche

Met andere woorden: wat u gezegd zou kunnen hebben ging zo
verloren in de talen waarin niets wordt uitgedrukt van wat u, had u
het bedoeld, verborg door het mee te delen als een feit: Ik ben degene
die me zoekt. Ik: zoek. Mij. Wie ik niet ken ben ik. Deze, die dit zegt.

De kennis die uitgerekend de dichter ambieert, wil voorbij de taal raken. Het is goed dat hij, in tijden dat de utopie een kwade reuk verspreidt, beweert dat nooit iets volkomen onmogelijk is. Ik denk dat Ico Maly dit met Groot eens zal zijn.
Een wetenschapper en een dichter – is dat appels met peren vergelijken? Natuurlijk is het de vraag hoe nuances omgezet kunnen worden in daden. Maar toch, wat een verschil. Als als.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten