dinsdag 17 juli 2018

Harentare


1.
Nahijgend van een Slovaakse afscheidswals zien we op de grens met Polen een reclamebord voor warenhuis Kaufland. Er wordt een vestiging beloofd, dertig kilometer verderop! We verbazen ons nog zo dat we bijna een ander bord missen: kemping. En rechtsaf gaan we, een dertig meter lang kiezelweggetje op, vinden in een hypermodern gebouw de ingang en daarna een telefoonnummer.
Aan de andere kant van de lijn biecht de eigenaar op elders te vertoeven, maar om zes uur zal er iemand langskomen voor onze betaling. Geen probleem dat we nog geen zloty’s hebben, in euro kan evengoed. Helaas kan hij ons bij ontstentenis van zijn eigen persoon geen wifi bieden. We mogen staan waar we willen.
Die middag, de avond en de nacht brengen we met ons vieren door. De betalingspersoon blijkt de jonge poetsvrouw, een overboerin die enkel Pools spreekt. Haar vijf kinderen heeft ze mee, die chips eten.
Het campinggebouw is behalve hypermodern volledig toegankelijk. Er is onberispelijke sanitair en een zespits gasfornuis. Vanuit door driedubbel glas omgeven picknickbanken openbaart zich een overweldigend zicht op alle denkbare kleuren groen. Wel kamperen we dus zonder toezicht, aan de onverlichte asfaltweg waarover we zijn gekomen. In de slaapzak zijn mijn oren dubbelgespitst. Maar op een sporadische auto na horen ze slechts de uiteenlopendste dieren die me in slaap zingen.
De volgende morgen is de boerin er nog even. Behalve haar kinderschaar heeft ze haar man mee, die het gras doet met een zeis. De gourmande wil haar oude badpak, dat nog perfect is maar knelde, aan een dochtertje schenken. Ik help haar bij die gift en de ouders knikken effen.
Op een plaquette ontdek ik dat de camping zeer pril is, gemaakt met een EU-subsidie uit de Interreg-pot. Een geestig idee bij alle stringente landsopinies over vluchtelingen. Rond het terrein ontbreekt iets wat zelfs maar doet denken aan een omheining.

2.
Op een langere reis zoals wij die maken, neemt elk gezinslid ongevraagd taken op ten gunste van het geheel. Ze slijten even ongevraagd in, bij het besef waarvan soms een crescendo gekibbel ontstaat over patronen waarvoor niemand heeft gekozen en waarvoor de ander beter ook, enz.
Zo hoorde ik mezelf bezig tegen de wegkapitein die schier retorisch toon uitviel: ‘En weet wat ik zou willen zijn?’ Vanuit mijn onbewustste onbewuste antwoordde ik spontaan: ‘Een bloemetjesgordijn’.
Ik citeerde! Voor de hoi barbaroi even het refrein memoreren van de carnavalshit die Oeteldonker Wim Kersten had in 1980:

Weet je wat ik wel zou willen zijn
Een bloemetjesgordijn, een bloemetjesgordijn
Van het plafond tot op het raamkozijn
Een bloemetjesgordijn, een bloemetjesgordijn
En alle dagen hangen lekker in het zonnelicht
Met bloemen op m'n hele lijf en ook op m’n gezicht
Weet je wat ik wel zou willen zijn, een bloemetjesgordijn


De heremitische verleiding! De enige keer in zijn leven dat Kersten in het buitenland was, werd hij bestolen. En indien die e in ‘zonnelicht’ niet net te opzichtig was toegevoegd voor het metrum, was dit fragment van een volmaaktheid die poëzie ondraaglijk zou maken.
Komt het doordat ik van beneden de rivieren ben, dat ik carnavalsregels in me meedraag? Ik kan dat niet geloven. Als geboren Bredanaar kreeg ik wel met de paplepel ingegoten dat Polen oorlogshelden zijn. Voor het Onze Lieve Vrouwe Lyceum stond een tank van deze door Engelstalige luidruchtigheid wat weggedrukte Geallieerden.
In Polen rijden we de Green Velo-route, zo ver naar het oosten dat ze soms tegen Oekraïne, Wit-Rusland en Litouwen aan leunt. De route bleek langs Sobibor te voeren. Toevallig wisten we dat de herdenkingsplaats gesloten was.
Na een ochtend in door zon verlichte hoosbuien, moesten we het laatste stuk over een onverhard pad waar de regen in de vorm van plassen hielp kuilen aan te wijzen – overal. Nabij de herdenkingsplaats was een keurig vormgegeven en geïllustreerd bord geplaatst met informatie over wat was en wat zou komen. Een nieuw museum, met steun van landen die er de meeste slachtoffers hadden te betreuren.
Het beloofde iets. Opgravingen, die tevens een exacter beeld gaven over de gaskamers, hadden al materiaal laten vrijkomen. Zo gaf het identificatieplaatje van Deddie Zak, geboren 23 februari 1935, als adres de Amsterdamse Uiterwaardenstraat (waar taalexperimentspecialist Rein Bloem woonde).
Zulke beloften druisen in tegen recente Poolse wetten, die medewerking van het land aan de Holocaust ontkennen. Dan zwemen hooguit nog frases als ‘Ik bedoelde het goed’ en ‘Ik kon er toch niets aan veranderen’. Beloften, in laatste instantie van zelfonderzoek, werden in Sobibor evengoed geblust door de ingang, waar rood-wit lint was gespannen en een A4’tje meedeelde dat het terrein sinds maart 2017 dicht was ‘until further notice’. Ruwbouw op tien meter afstand wekte niet de indruk aan veel werkzaamheid onderhevig te zijn.
Zo’n gevoel van achterstalligheid bekruipt me in Polen vaker. Het metamorfoseerde in weemoed bij wat ik, nochtans te laat geboren, niet anders kon zien dan als een communistische camping vol eigele vakantiehuisjes, van elkaar te onderscheiden door hun droombeluste opschriften: Hawaj, Egipt. Er waren metalen speeltuinapparaten die, net als de donkerrode gazeuse Oranzada, herinneringen poogden los te weken (Galderse Meren, Drunense Duinen, Baarle-Nassau?). De kinderen verzekerden dat de draaimolen was vastgeroest.
Tegelijk heeft Polen dus de Kaufland binnen de landsgrenzen, met een aanbod dat van de Delhaize en de Albert Heijn kleingrutters maakt. Maar wie koopt die doorgeselecteerde waar, gewend als men is aan supermarktjes die veredelde biermagazijnen zijn, met verder soep- en sauspoeders, ijs en koekjes? Lopen die megavestigingen niet ver voor de troepen uit?
Misschien is Polen voor Kaufland een lagelonenland. Een burendienst. Gelet op de openingstijden op vrijdag en zaterdag, van 7 tot 23 uur, biedt de keten in elk geval werkgelegenheid.

3.
De eigenaar van de Egipt-camping en zijn vrouw spraken uitsluitend Pools. Ze hadden een papier, in plastic beschermhoes, met enige vragen over omvang van het gezelschap en lengte van het verblijf, die van elementaire Engelse vertalingen voorzien waren. Daarna schreef hij me handmatig in, in een logboek waar hij verse kolommen trok met zijn liniaal. Na bestudering van mijn identiteitskaart noteerde hij mijn doopnamen.
Ons schuchter polsen naar wifi had hij brommerig weggewuifd. En eigenlijk had hij daar gelijk in. Als bepakte fietsers maken we reeds deel uit van een gemeenschap. Enkelingen of groepjes die passeren steken altijd de hand op en soms roepen ze er wat bij (Nederlanders zeggen ‘hoi’). Ook hieruit blijkt dat Radfahrer schon Brüder geworden sein.
Oeps, in de vorige alinea gebruikte ik het woord ‘eigenlijk’. Dat tekent de nepschrijver, meende Frans Kellendonk, volgens wie het woord altijd geschrapt kon worden. Hij had gelijk. Wie ‘eigenlijk’ invoegt, zeker na ‘maar’, demonstreert het voorafgaande niet afgewogen te hebben en poogt de balans te herstellen met overgewicht.
Toch zie ik een functie voor dit woord weggelegd, als minimale bevestiging van onwetendheid. Ik ben op dat vermoeden gekomen door het taalkundig genie die jaren geleden al kon vragen wat ‘eigenlijk’ het verschil is tussen gesteenten en mineralen, tussen het heelal en de melkweg. Dat legde ze ons bij voorkeur achter op de fiets voor, tijdens beklimmingen.
Onlangs had ze het woord weer nodig: ‘Wat is eigenlijk kut met peren?’
Misschien is ‘eigenlijk’ ook de meest Kellendonkse aller woorden, omdat het in de schaduw leeft van diens centrale concept oprecht veinzen. Daarin doe je alsof je gelooft, terwijl je eigenlijk weet een droombeeld te voeden.
Nog zo’n woord dat gonst dunkt me het pleonamse ‘veranderingsproces’. Het oogt dynamisch voor allen, en is consoliderend voor enkelen. Verse krachten in een personeelsorganisatorisch kader brengen dat woord binnen een grote groep werknemers in omloop, met de bedoeling onterende maatregelen als noodzakelijk voor te stellen.
Met zulke operaties en hypotheses raak ik in een domein dat bij gebrek aan afbakening ‘literatuur’ heet. Taal regeert er doordacht, zodat het onmogelijk wordt om een toegeschoven sleutelpost, zonder bijtende ironie, ‘een boeiende uitdaging’ te noemen. 
Zou het dan een voor- of nadeel zijn om meertalig te zijn? Ik vrees dat op termijn de diepste tweedeling in de wereld binnen de communicatie zal liggen die de breedte van kennis bepaalt. En dan helpt het in Polen niet, dat ook daar op televisie nasynchronisatie heer en meester is (één stem vertolkt zelfs alle rollen, inclusief de vrouwelijke, bij films).
In een hotel vroeg een ongeveer twintigjarige mevrouw me iets, waarna ik wedervroeg of ze English, Deutsch of Français sprak. Ze deinsde letterlijk achteruit. De Poolse campingeigenaar en zijn vrouw kwamen dan weer op me over als gelukkige overlevers.
In Slovakije, dat we in luttele dagen doorkruisten, reserveerden we, om de match tegen de Japanners te zien, een kamertje bij een pension in de toeristische klapperstad Bardejov. Het duurde even voor de eigenares opendeed omdat ze eerst, bewust van haar capaciteiten, pro-activiteit had ontplooid die we in Polen nog vaak zouden ervaren: ze had haar zoontje erbij gehaald. In dit geval was het een Harry Potter-achtige jongen van hooguit dertien die ons in redelijk Engels uitleg gaf. Ook over een zwembad in de kelder. De wegkapitein kapte hem af toen hij de geheimen van de sauna wilde onthullen.
Een paar uur daarna aten we bij een half voltooide bar in de kelder, toen een Russisch gezin binnenkwam, in een geanimeerd gesprek met de eigenaresse. Met handgebaren polste ik haar over het enorme flatscreen dat er hing, innemend haalde ze haar schouders op en duwde de Russen voor zich uit, de trap op. Even later waren ze terug, handdoeken omgeslagen, om een duik te nemen en de sauna te bezoeken. Ik vond hen luidruchtig, de man te oud voor zijn echtgenote.
Al die tijd was de gourmande stil geweest. We weten dit aan een zwemsessie die wel erg kortstondig was geweest wegens de lage watertemperatuur en een knellend badpak. Toen bekende ze doodsbang te zijn. Tegenover haar hing een respectabel aantal geweien. Nadat we van plaats gewisseld waren en zij met de rug naar de trofeeënwand zat, keerde de rust weer.
Gelukkig werkte de wifi wel. Op de kamer zagen we de match via een livestream. Het beeld lag zo’n vijf minuten achter op de tekstupdates. Een opluchting, omdat de Rode Duivels in de tweede helft een achterstand van 0-2 moesten goedmaken. Eerst lazen we dat het goed kwam, daarna volgden de bewijzen.