dinsdag 29 november 2016

Ready?



Gisteren de eerste aflevering gezien van Als de dijken breken. De titel van deze Vlaams-Nederlandse televisieserie door Hans Herbots zegt het eigenlijk al: het is een wemeling van scenario’s. Daardoor kan zo’n prent flink zwenken tussen fictie, kans en realiteit.
Ondertussen appelleert Als de dijken breken aan wel heel verschillende oergevoelens.
Voor een neutrale laaglander roept de serie natuurlijk de angst op dat het water alles komt terugpakken. Maar de vinger van Hansje Brinker is op termijn niet bestand tegen de satéprikker van de Almachtige. Daarom zal Als de dijken breken bij gelovigen een sfeer kunnen oproepen waarin Iemand terecht wraak neemt voor onze zonden.
Disclaimer: de serie is mede opgezet door de EO.
Is dat alles? Misschien laat ik me meeslepen door momenteel nogal wat malaise te ontwaren en deel dan ook nog in een gevoel van apocalyptiek dat mensen verspreiden in wie ik me allerminst kan herkennen. Het zij zo. Volgens mij roept Als de dijken breken meer scenario’s wakker.
Wilders vergelijkt immigranten met een ‘tsunami’. Vaker werd opgemerkt hoe pervers die metafoor is. Die een ramp rond kerstmis 2004 aan de andere kant van de wereld met 230.000 slachtoffers aan de eigen luxesituatie ophing en die mensen verdinglijkte voor een land dat een ‘doucheputje’ van Europa zou zijn. Maar door de serie zou je ergens in je onbewuste nog kunnen gaan menen dat vluchtelingen, bovendien meestal benoemd in een ‘stroom’, de overhand krijgen.
En dan zijn er vanzelfsprekend nog de ingrijpende changementjes in het klimaat wegens opwarming, waardoor bijvoorbeeld water gaat stijgen.
Dat iemand die daar hevig aan twijfelt onlangs hoogstwaarschijnlijk tot president van Amerika is verkozen, sterkt het ongemak dat Als de dijken breken veroorzaakt. Naarstig zoeken en negeren we tekens die het ergste voorspellen.
Bijvoorbeeld de reactie van Trump op het overlijden van Fidel Castro. Ze was bepaald onpresidentieel en voegde de twitteraar bij de zeer velen die het belangrijk vonden hun mening over de Cubaan met de wereld te delen.
Nog voordat Trump officieel aan de macht is gekomen, breken de dijken van westerse zekerheden. Ik hoor de laatste tijd in de Lage Landen althans veel reclame voor de vrijheid van meningsuiting en nu heeft aan de andere kant van de oceaan een veelbelovende republikein een digitale executieplaats geschapen waar 'radicale' professoren kunnen worden verzameld.
Wie wist zo zeker dat de thought police links is? Op de lijst vond ik de naam van Peter Singer al terug (‘believes children should be able to be aborted up to 2 years old’). Ook is iemand aangegeven die had durven te beweren dat klimaatontkenners hun brillenglazen misschien eens moesten poetsen.
Natuurlijk kijk je altijd het best eerst in eigen boezem. Maar daarna kan het geen kwaad te luisteren naar een raad van Dave Eggers bij al zijn ongeloof over wat er gebeurd was: ‘Keep your eyes open, your hearts stout and be ready for the fight.
Overigens ben ik van mening dat Als de dijken breken gelijktijdig in Nederland en België zou mogen worden uitgezonden.

donderdag 24 november 2016

Een gezellige polonaise (vervolg)



Beminde gelovigen, hierbij waarlijk mijn steekproef.
Naar aanleiding van een rel over bevoordelende literaire kritiek suggereerde ik een besproken boek gewoon eens te lezen. De toetsing van die lectuur ontbrak echter. Lui verkeerde ik in de veronderstelling dat het stuk (van Arie Storm in Het Parool over Jamal Ouariachis roman Een honger) niet beschikbaar was. Maar het staat op de blog van de geprezene.
Nu er intussen meer te doen blijkt over literaire kritiek, wegens een interview en een meer bezonken commentaar op de aanleiding, haal ik de achterstallige arbeid in.
De recensie telt bijna 600 woorden. Ik ben zo verwaand daar het genre van een signalement op te plakken – voor mij begint een recensie met 1500 woorden – maar Storm zal ervaren genoeg zijn om die omvang te accepteren en te benutten.
Toch overtuigen de openingsalinea’s me niet:

‘Het lijkt wel alsof Jamal Ouariachi (1978) met Een honger, zijn vierde roman, eens even goed wil laten zien wat hij allemaal kan. Hij is een begenadigde verteller. Hij is iemand die op smeuïge wijze een verhaal weet te brengen. Dat doet hij met verrassende plotwendingen, het inbrengen van een liefdesgeschiedenis en het voortdurend suggereren van gevaar en onraad.
Daarnaast is hij wel degelijk ook een man van de letteren. Hij richt zijn roman geheel naar eigen zin in, met knappe perspectiefwisselingen, literaire pastiches en postmoderne knipoogjes naar de lezer.’

Er wordt een tegenstelling geschapen waarvan ik het bestaan niet had vermoed. Blijkbaar zijn er vertellers en literatoren. De eersten zorgen voor amusement, de tweeden penetreren het brein van lezers. Schept literatuur een esthetisch genoegen dat hoger wemelt dan de spreekwoordelijke onderbuik (die vertellers dan zouden vullen)?
Als ik Storm goed begrijp, schuilt uniciteit in de techniek. Maar bij Een honger ervoer ik dat Ouariachi juist daarin vastliep. Gebrek aan controle fnuikte zijn verteldrift en de vermelde pastiches zijn zo doorzichtig dat ik aan een schoolkrant moest denken. Die postmoderne knipoogjes lijken uit een handboek te komen, conform de ideeën die de mannelijke held heeft over ‘Franse filosofen’ van wie Derrida en Foucault worden genoemd.
Daarna meldt Storm dat Een honger volgens de reacties over pedofilie zou gaan. Hij treedt die indruk bij. Zelf ervoer ik dat Ouariachi niet aan dat maatschappelijke onderwerp toekomt, laat staan aan ontwikkelingshulp waarin hij het verhaal wil kaderen en dat het boek geëngageerd had kunnen maken.
Even verderop maakt Storm nog een draai in zijn redenatie:

‘En nu hangt het er vanaf welk standpunt je inneemt: wil je vooral de maatschappelijke boodschap, áls die er al in zou zitten, van dit boek eruit lichten, of waardeer je het meer om de stilistische krachtpatserij ervan.
Ik waardeer Een honger vooral om die laatste kant.

De recensent trekt hier een hoofdambitie van het boek in twijfel. Ergens begrijp ik dat, omdat Ouariachi voor zijn engagement een visie op de jaren zestig tot en met tachtig moet optrekken die bol staat van clichés. Het zijn er zoveel dat Een honger soms een reproductiemachine lijkt, die inderdaad amusement brengt en die betrokkenheid ridiculiseert.
Door deze reductie kan Storm wel vertelkwaliteit benadrukken, inclusief de staalkaarten van technische bekwaamheid en plotwendingen die geen optimisme brengen. En hij eindigt de recensie haastig:

‘De ellende blijkt al snel alom aanwezig, maar wordt in zekere zin verzacht door het taalplezier in dit boek. Ouariachi laat zien dat onze taal en van welk register we gebruikmaken, medebepalend is voor onze blik op de werkelijkheid. Hij put daarvoor op een intrigerende wijze uit de wereldliteratuur – van Virginia Woolf tot Bret Easton Ellis.’

Hier haak ik af. Ik zie dat Ouariachi alles uit de kast wil halen. Het erge is alleen dat hij door dat etaleren zijn constructie aantast. Dat spijt me des te meer uit poëticaal opzicht, omdat ik heterogene teksten liefheb en me niet slaag te interesseren voor wat wegkijkt van de grote boze wereld daarbuiten.

zondag 20 november 2016

De wolken gaan verdampen




In het hoofd van de gourmande moet het spitsuur zijn. Ze leert momenteel lezen en schrijven, en ze kent al de meeste letters van het alfabet. En nu ze het woord ‘zeep’ ontmoet heeft, schrijft ze ongevraagd haar debuutgedicht:

een boot
koen zet een doos in de boot
een doos met zeep
koen zit
in de boot
zit er zeep in de zee
er zit er zeep
o de doos

Een prestatie, waaruit misschien te begrijpen valt waarom vaders bespottelijk trots kunnen zijn op hun dochters. In de ogen van getrainde lezers kan door deze aanleiding echter enige late Van Ostaijen geroerd zijn. Maar zo’n vader ben ik ook weer niet (laat staan dat mijn voorleessessies zich op officiële literatuur richten).
Wel probeer ik mijn kinderen, zoals al eens bekend, een brede muzikale smaak bij te brengen. Daarvoor heb ik een playlist samengesteld met Nederlandstalige liedjes, die gestaag wordt bijgewerkt. Vlak voordat de gourmande haar gedicht schreef, was er bijvoorbeeld een carnavalskraker toegevoegd. Zij viel er meteen voor en ik kan me indenken dat het lied van invloed is geweest op haar debuutgedicht.
De overeenkomst moet dan liggen in de schijnbare afwezigheid van betekenis, die zich vult met constateringen die vanzelf spreken.
Enfin, dit is het refrein:

Ik heb unne spijker in munne kop, au-au
Daar zit unne kikker boven op, nou-nou
Maar dat vuul ik niet alleen, maar dat vuul ik niet alleen
Want dat het nou iedereen

Dit nummer brachten De Stipkes in het voor het carnavalsgenre gedenkwaardige jaar 1976. Ze probeerden er vermoedelijk een toestand mee te beschrijven die zich tijdens dit feest met ijzeren regelmaat aandient: de kater.
De gourmande weet uiteraard nog niets van de effecten die alcohol heeft, maar haar gedicht is zeker te interpreteren als een indicatie van de bijbehorende sensaties the day after.
Ook gaan haar veel meer woorden deelachtig worden na ‘zeep’. Als verantwoorde beloning zou ze nu alvast de vertaling van Francis Ponges Le savon verdienen. Maar ik word niet voor niets vervloekt als ‘omgevallen boekenkast’. Sinds iemand jaren geleden mijn bibliotheek grondig heeft schoongemaakt en de banden (voor mijn brein) willekeurig terug in de kasten heeft gezet, ben ik mijn exemplaar van Zeep niet meer tegengekomen.
Des te spijtiger vind ik het dat vertaler Peter Nijmeijer onlangs overleed. Daar is betrekkelijk weinig aandacht aan besteed, en hetgeen de openbaarheid haalde ging over zijn levenswandel. Dus nu maar gauw van hem het gedicht ‘De schaduwzijde’, uit De afstand tot (ook uit 1976):

Neem je stenen
op, de wolken gaan
verdampen.

donderdag 17 november 2016

Autocentrisme


Kleine aanvulling op het voorafgaande.
Uit de tien tips die het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid onlangs gaf aan de zwakke weggebruiker: ‘Pas op voor onverwachte hindernissen. Een portier dat plots opengaat, een auto die uit een garage of parking komt gereden... Je rijdt best op 1 meter afstand van de kant van de rijbaan of van geparkeerde wagens. Blijf aandachtig, zodat je hindernissen tijdig kan ontwijken.
Het zou inderdaad duizelingwekkend vreemd zijn om aan automobilisten om voorzichtigheid te bidden wanneer ze hun portier opentrekken. Dus erger je toch niet, fietser (en stap ook in de auto en parkeer die bij school en trek je kind dan een fluohesje aan).

dinsdag 15 november 2016

Opgepast: overstekende boom


Bij mijn weten voor de derde keer begint Vlaanderen na de herfstvakantie aan zijn actie voor zichtbare fietskinderen in het verkeer. Visibiliteit is dan ook een mooi woord. Nog steeds heet de campagne Helm op fluo top.
Zoals dat gaat, tipt de commercie inmiddels met haar grote teen in het dienstdoende water. Niet elk kind neemt nog genoegen met een geel fluohesje. Er blijken nu ook groene en roze op de markt, in diverse modellen – en prijzen.
Eerder heb ik opgemerkt dat dit lovenswaardige initiatief, met zijn aandacht voor het lot van fietsers in het algemeen en kinderen in het bijzonder, een accent legt dat een kleinigheidje uit de constellatie vergeet: het gemotoriseerde verkeer en automobilisten in het bijzonder.
Zouden die mensen zich, met het donker wordende weer, ook niet een beetje mogen laten zien? Anders gezegd, waarom eigenlijk worden de bedreigers van de veiligheid niet, eh, gesensibiliseerd?
Het zal toch een kleine moeite zijn om over motorkap, dak en achterklep een gele fluostrook te plakken? Groen of roze mag natuurlijk ook, tegen een bescheiden meerprijs.
Ongetwijfeld ligt het aan mijn Hollandse afkomst dat het aantal auto’s in België me topzwaar lijkt voor het te bestrijken oppervlak. Zoveel fietsen zijn er in het dichtslibbende Amsterdam niet eens!
Ik hoef niet al te veel achttiende-eeuws Latijn te spreken om de oorzaak van dat Belgische overgewicht te benoemen. Tegen notoir hoge werkgeverslasten en dito belastingvoet staat aan velen immers een deel van het loon in natura ter beschikking. Daarom zou behalve de fluostrook op het portier van menig karretje een sticker geplakt kunnen worden: Ik ben een bedrijfswagen. Wellicht schept dat een band bij een ontmoeting van twee van die karretjes in pakweg Zuid-Italië.
Bovendien wordt het kinderen niet echt makkelijk gemaakt om ergens te fietsen. Het gaat met de jaren vooruit, maar veilige afzonderlijke paden zijn er niet heel veel. En de bestaande worden met liefde eveneens ingenomen door automobilisten, als parkeerplaats of voor het laden en lossen. Hoewel ook wandelaars er in België gebruik van maken, suggereer ik toch maar voor auto’s een tweede sticker: Ik lach om fietspaden.
(Natuurlijk zou er – voor veiligheid, gezondheid en schoonheid – in de bebouwde kom geen gemotoriseerd privévervoer hoeven zijn. Maar dat idee zal te revolutionair zijn, aangezien het, memoreert Benjamin Barber in zijn boek Als burgemeesters zouden regeren, al in de jaren twintig in Zwitserland werd gelanceerd voor kantons. Wel behoud ik me het recht voor op verbazing over al die Belgen die wegens een sixpack melk of een paar druppeltjes regen hun bolide naar een supermarkt sturen, terwijl ze bij de scouts in elk jaargetijde nog met volle bepakking bergen beklommen in korte broek of rok.)
Bij wijze van laatste aanvulling op Helm op fluo top zou er in België-Bourgondiëland een mentaliteitskwestietje bij volwassenen aan de orde mogen komen. Het gaat over alcoholconsumptie bij bestuurders, die bij mijn weten sociaal geaccepteerd blijft. Rik Torfs is ook gerespecteerd jurist na zijn sofisme ‘Je kunt perfect een glas drinken en nog steeds in staat zijn om te rijden’. Helaas bericht Krant op Zondag wekelijks van dodelijk auto-ongevallen in het holst van de nacht wegens een overstekende boom. Ter sensibilisering van die mentaliteit stel ik een derde sticker voor: Ik drink dus ik rijd.
Toevallig heeft het recentste nummer van de Vogelvrije fietser een reportage over een actie voor fietsers in Berlijn. Er pedaleren dan twee mensen naast elkaar en prompt wordt er nijdig getoeterd achter hen door ‘een dure Audi’. De bestuurder blijkt niemand minder dan Stefan Aust, die ‘stuurs’ voor zich uitblikt.
Denkend aan de RAF zie ik vluchtauto’s op twee wielen door de bocht gaan.
Ach, hoe lang moet ik dit soort evidenties nog opsommen? Waarom pleiten voor veiligheid en zichtbaarheid van fietsers, wanneer de publieke ruimte hun amper plaats biedt? Zelfs voor de eigen deur is een parkeerplaats bijna steeds voor auto’s bedoeld.
Courage, Marc, in Oostende zijn voor de fiets straatcontainers gesignaleerd, zoals ze, zij het iets minder kek, in Amsterdam ook bestaan!
Engelsen gebruiken fluohesjes voor scharrelkippen. Zekerheidshalve heb ik de term dus maar even losgelaten op de site Veiligverkeer. Dat geeft 1 resultaat: ‘In een dode hoek is niemand zichtbaar, ook niet met een fluohesje of goede fietsverlichting. De dode hoek is de ruimte die buiten het gezichtsveld valt. Een fluohesje en goede fietsverlichting zijn uiteraard nuttig om op te vallen. Zo merkt een vrachtwagenbestuurder je misschien sneller op als je nog niet in de dode hoek “verdwenen bent”.’

woensdag 9 november 2016

Hermetische poëzie, poésie pure?


Klonk daar bij Trumps overwinningsspeech werkelijk ‘You Can’t Always Get What You Want’? Ja dus.
In De ondergang van Makarov zei Helga Ruebsamen het ooit zo: ‘De kunst is nóóit, aan geen sterveling, te laten merken hoe ver je de afgrond bent genaderd. Alleen een houding alsof iedereen reden heeft je ernstig te benijden biedt kans zo’n nijpende situatie te overleven.’
Maar soms lijkt gisteren al een eeuwigheid geleden. Toen werd in de aardige rubriek Woord Van De Dag van Van Dale gespeculeerd hoe Bill Clinton moest worden genoemd, mocht hij de rol van First Lady krijgen. De uitkomst was: First Gentleman.
Bij Melania Trump, stond er volgens mij, was de oplossing makkelijker: First Pussy. Vandaag staat dat antwoord niet meer op die site, dus het zal een product zijn geweest uit de kleedkamer van mijn geest.
Het wordt sowieso een control-alt-delete-operatie voor betekenissen. Wat beweren woorden als incredible, amazing, honour en proud ook alweer? Waarnaar verwijzen the people, things en historic
Tegen de tijd dat dat allemaal duidelijk raakt, valt allicht na te voelen wat great is.

maandag 7 november 2016

Een gezellige polonaise




O zalige onwetendheid. In Amsterdam woedde een literaire rel die begon in de brontosaurus onder de media: het literaire tijdschrift. Wel had dat de gevoelige tekst ook online gezet.
Schrijver Philip Huff beschuldigde Arie Storm ervan een onethische recensiepraktijk te voeren (deze zin had beter in de lijdende vorm gestaan, saai maar duidelijk wie subject en object zijn). In Het Parool zou deze titels bevoordelen die zijn vrouw heeft geredigeerd. Daarop reageerde Jamal Ouariachi, een van haar fondsauteurs. Daarop reageerde Huff weer, en Ouariachi andermaal, pertinenter: ‘de literaire wereld in Nederland is veel te klein voor een scheiding der machten: iedereen kent iedereen’. Aanleiding voor deze observatie was een NRC-column van Arjen Fortuin die de affaire had becommentarieerd, met aanbevelingen. Over het geheel bestaat minstens één metacommentaar.
Ziezo.
Voor zover ik het uit België kan zien, ontbreken er nog wat dingetjes. Bijvoorbeeld België zelf. Dat blijkt uit een Excellbestand dat Huff had aangelegd met uitgeverijen waarvan drie Nederlandse recensenten, onder wie Fortuin, titels bespraken. Maar misschien is dat geen nieuws.
Ook heeft het altijd smeuïge onderwerp vriendjespolitiek een keerzijde. Vriendschap kan een recensent voor dilemma’s stellen. Bij een negatief oordeel doet hij zijn kritische praktijk geen eer aan wanneer hij decent zwijgt. Maar wanneer hij zich uitspreekt, loopt hij het risico dat de vriendschap sneuvelt.
Ik heb in het debat evenmin iets gelezen over een in schandaaltermen minstens zo groot obstakel voor literaire kritiek: de status van een auteur. Als die hoog is terwijl het boek opzichtig faalt, kunnen recensenten de kluit doorschuiven naar een collega, het middel van het interview aangrijpen, enz. Maar is de auteur non grata, dan kan het boek ongelezen op de stapel voor het antiquariaat.
Tegelijk slaag ik er niet in me voor te stellen hoe Storm door zijn vrouw titels gepusht krijgt. Waarschijnlijk ben ik niet de geschikte persoon om dit toe te lichten, maar redacteuren zijn van de representatie. De stiel bestaat uit opzitten en pootjes geven. En wie wel tijd neemt om te lezen, moet alle zeilen bijzetten zich niet te schamen voor bagger (waarom klinkt deze zin aardig maar is ze beroerd gestileerd?).
De voorstelling die bij mij veeleer opdoemt, werd recent afgedraaid in een documentaire over de 8mm-filmpjes tijdens het presidentschap van Nixon. Extremer was diens parallelle universum waarin iedereen inderdaad iedereen kent, maar de wat-zeggen-de-media-obsessie lijkt me verwant. Buiten werktijd zal Storm overlevingshalve dus wel andere interessantigheden op zijn bord krijgen.
Maar stel dat er gepusht was én de recensent ging op die suggestie in, had zo’n titel dan ahw niet onafhankelijk onderzocht mogen worden? Ouariachi had immers Huffs ethische appèl weggewuifd met de stelling dat het voortkwam uit wrok: negatieve Storm-recensies. Daarmee was het debat bij voorbaat afgesloten, terwijl de onmin kon voortwoekeren – in deze tijden van verkiezingen geen voorbeeld.
Ouariachi erkende dat zijn eigen boeken uitstekend waren besproken. Daarvan dan maar eens de recentste proberen, dat op ‘een gezellige polonaise van vier- en vijfsterrenrecensies kon rekenen, waarna ik er de BNG Literatuurprijs voor won’? Naar Een honger had ik sowieso uitgezien. Uit eigenbelang: na overdoses zou die ambitieuze roman mijn leesrentree in Nederlands proza kunnen bewerkstelligen. Nu was er dus een aanleiding.