maandag 11 augustus 2014

Tabula rasa


De voorstelling was ‘voor grote en kleine mensen vanaf 7 jaar’ – een geweldige aanleiding om er een date met het taalkundig genie van te maken.
Het begon goed. Er waren diverse personages, die grappig oogden en hun gezichten met verf bestreken. Ook had het stuk een voice-over. Die kent het taalkundig genie als verteller uit sprookjes, om het haardvuur van de suspense op te poken. Dat genre stond in de aankondiging zelfs vermeld, net als het onderwerp dat het pedagogische hart warmer had doen kloppen: ‘over een kind dat opgroeit zonder kans om terug te keren naar haar land’.
Het beluisteren van de stem werd bemoeilijkt door twee percussionisten. Vooral was het taalkundig genie in de war doordat de personages zelf zelden spraken. Ze zongen bijna voortdurend, zij het zonder woorden, melismatisch, terwijl er op aanpalende schermen natuurbeelden werden vertoond en gezichten.
Telkens gebeurde er iets. Of preciezer: verrichte een personage op een andere plek van het prachtige decor een handeling. Telkens gaf het taalkundig genie dan een exacte verwoording van wat ze zag, gevolgd door de vraag ‘Wat betekent dat?’
Terwijl de eerste kinderen, ogenschijnlijk beschaamd voortgedreven door hun ouders, de zaal begonnen te verlaten, werd er een rookmachine in werking gezet. Het taalkundig genie begon te zwaaien. Natuurlijk kreeg ze de rook, die trouwens voorbeeldig werd uitgelicht, niet weg. Ik streelde haar hand.
Haar vraag bleef dezelfde, maar nam in frequentie af. Ze ging op mijn schoot zitten. Het leek alsof het toch al volwassen volume van stem en percussie en zang toenam. Het taalkundig genie stak haar vingers in de oren. Ik wachtte op het moment dat ze een andere vraag zou stellen. Die kwam, vrij laat: ‘Mogen we weggaan?’
Voorbeelden te over.
Niemand zat verder van de uitgang dan wij. Ik suggereerde haar om te proberen een beetje te slapen en spon mijn ledematen tot verlegenheidscocon. Dat lukte niet. Net toen ik vermoedde dat de afschrikking totaal was geworden, hield de voorstelling op. Er steeg een daverend applaus op, waaraan het taalkundig genie enthousiast meedeed.
Wie van de organisatoren had verzonnen dat 7 jaar een passende instapleeftijd was voor deze vertoning? Of beter nog: wat was de reden?
Al gissende rest mij een citaat uit Hazepeper, van Charlotte Mutsaers:

‘Ik heb kunstenaars die in hun Manifesten het kind op de troon zetten altijd een beetje gewantrouwd. Als je zelf nog stevig verankerd in de kinderwereld staat (onontbeerlijk voor een kunstenaar) waarom zou je dan in godsnaam allerlei vruchteloze pogingen gaan ondernemen om anderen op hetzelfde spoor te zetten? Bovendien is het ene kind het andere niet en een mediocere kindergeest levert even weinig huzarenstukjes af als een mediocere volwassen geest. Zou het sommige kunstenaars die geen enkele culturele poot hebben om op te staan, niet verdraaid goed uitkomen om zich met het "pure" kind te vereenzelvigen dat nog niet "bedorven" is door kennis? Fatale achterstanden opgelopen door gebrek aan intelligentie, een bescheiden opleiding, een gering temperament, een matig milieu en vooral een minimale artisticiteit: in één klap doe dat er allemaal niet meer toe, want je bent tenslotte domweg kind. Ja, kras en klodder en schrijf maar raak op je tabula rasa, het is altijd goed.’

Klinkt gedecideerd, en voor sommigen misschien blasé. Toch wil ik achter de rug van een derde niet beweren dat de voorstelling slecht of pretentieus was of wat dan ook. Ik kon er namelijk geen mening over hebben, omdat me bijna vanaf het begin duidelijk was dat kinderen er niets bij te zoeken hadden. Derhalve besprong mij een onbedaarlijk soort identificatiedrift die mijn ogen en brein liet wegslurpen door de dochter. Te veel vader voor een mening?
De gewoonte is notoir bij kinderen allerlei eigenschappen te ontwaren. Kinderlozen doen daar evengoed aan mee. Bijvoorbeeld door te stellen dat de slab een verstelde stropdas is.
De meest voorkomende reflex is vermoedelijk kinderen te idealiseren in de zin dat ze inderdaad “ontvankelijk” zouden zijn. Dat maakt hen in mijn branche tot aantrekkelijke leveranciers. De reden dat een gedicht van mij ooit zowaar in een aangevulde versie van Gerrit Komrijs bloemlezing werd opgenomen, moet door diens diagonale leeswijze in de slotregel liggen: ‘De wereld is zo vreemd wat de bewoners betreft.’
Dat was dus een citaat, en niet van een leeftijdsgenoot.
Er zijn bedrijven die dergelijke diepzinnigheden onder mails zetten, als bewijs van hun goede bedoelingen. Daartoe is de verleiding dus groot, onomstotelijk in elk geval voor mij. Goddank was ik al gestopt met dichten toen het taalkundig genie meedeelde dat de maan op alle landen schijnt behalve aan de omgekeerde wereld.
Over haar heb ik trouwens wel een mening. In deze posting regeert echter de vraag waar de grens ligt van het projecteren.
Terwijl het Gazadrama in volle hevigheid woedde, verzocht Amazon aan de Franse uitgever Hachette, met wie de gigadistributeur tijden een in steeds geruchtmakender wordend conflict is verwikkeld, op te houden om auteurs ‘te gebruiken als menselijk schild’.
Enfin, daags na de voorstelling gaf het taalkundig genie op haar knieën, samen met de gourmande die behoorlijk moest rekken en strekken, een vingerpoppenkastperformance, achter de bank. Het scenario was in een uurtje door een conclaaf gerealiseerd. Er kwam een prinses in voor, en een prins en oneindig veel dieren. Volgens een andere aanwezige ouderlijke deskundige hadden de jongedames zich voor de ontwikkeling van de plot laten inspireren door het oeuvre van hun papa.
Deze was onder de indruk van de buiging die het tweetal onder daverend applaus maakte. Handen ineen, een zwiep omhoog en dan de kruin tonen aan het publiek. De papa herkende deze beweging uit de zeer recente westerse geschiedenis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten