woensdag 28 maart 2012

Ontmoeting (2)


Gisteren kwam ik Mahatma Gandhi tegen bij de slager.
Hey Marc, mag ik je wat vragen?’
‘Jij altijd, ouwe vogel. Maar van cricket weet ik niets.’
‘En van politiek?’
‘Mahatma, ik heb een weblog!’
‘Goh, een have-not!’
‘Beetje bijblijven, Mahatma, dat noemen we een loser.’
Okay.’
‘Maar misschien mag ik erop wijzen onlangs een mail te hebben ontvangen van de zoon van Khadaffi om samsam te spelen met zijn tijdelijk geblokkeerde miljoenenkapitaal.’
‘Ah, dan begrijp jij dat in tijden van beurscrises de belangrijkste republikeinse kandidaat voor het presidentschap een speculant is?’
‘Kan niet beter!’
‘En dat in het Westen juist toplui, hun asociale beleid verdedigend dat ze via de economie de mensheid er weer bovenop helpen, de winsten niet herinvesteren in hun bedrijven maar in hun eigen portemonnee?’
‘Slim!’
‘En dat een miljardair verklaart te weinig belasting te betalen en vervolgens als belangrijkste aandeelhouder een CEO een zeer geinige bak extra geld geeft?’
‘Hij steekt het dan toch niet in eigen zak?’
‘En dat een extra gratificatie aan een topman berust op diens kostenbesparende maatregelen?’
‘Wie zonder bonuskaart is, werpe de eerste steen.’
‘En dat het eerder regel dan uitzondering is dat in het immer door begrotingstekort geplaagde België bedrijven überhaupt een belastingaangifte doen?
‘Correct!’
‘En dat een Australisch bedrijf Cherry Guevara-ijs op de markt gebracht heeft?’
‘Mahatma! Je leest toch geen Zizek?’
‘Nee joh, teletekst! Ik ben er helemaal crazy van, de laatste tijd.’
‘Met jou kan ik praten, Mahatma.’
‘Zo schijnen terdoodveroordeelden in China niet langer hun organen af te moeten staan omdat ze vaak enge ziektes hebben.’
‘Maar da’s discriminatie!’
‘Zullen we anders samen in hongerstaking gaan, Marc? Marc?
(…)
‘Zeg, Marc.’
‘Ja?’
‘Snap jij waarom een belangrijke presidentskandidaat politieke hypocrisie en inefficiëntie van de ambtenarij aanvalt, terwijl hij jaren in Washington, zoals dat heet, op het pluche gezeten heeft?’
‘Heel authentiek!’
‘Net als Wilders!’
‘Yep!’
‘Bernie Madoff was evenmin een groentje!’
No way.’
‘Zeg Marc, jij houdt toch van kruiswoordraadsels en cryptogrammen?’
‘Alleen als er niks op de televisie is.’
‘Nou, daarstraks vertelde een journalist op radio over een bundeling interviews die hij had gemaakt met filosofen.’
‘Echte? Met baarden en zo?’
‘Precies! En nu blijkt dat die mensen geen spijt hebben van al die tijd die ze in bibliotheken hebben doorgebracht.’
‘Niet?’
‘Nee, ze schijnen zelfs best tevreden te zijn met hun leven.’
‘Wat?’
‘Ja, sommigen van die mannen lachen zelfs regelmatig.’
‘Godverdomme!’
‘Maar echt slim of verstandig schijnen ze niet te zijn, vertelde die schrijvende journalist aan zijn radiocollega.’
‘Geen wonder!’
‘Nee, Heidegger en Sartre, om wat willekeurige voorbeelden te noemen, hebben faliekant verkeerde keuzes gemaakt.’
‘Wie?’
‘Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre. De een was een nazi en de ander een stalinist.’
‘Wat? Waarom vertelt niemand mij ooit wat?’
‘Je surft te weinig, Marc, daar ben je te arrogant voor, dat is het.’
Right, zullen we het eens over jouw hairextensions hebben? Mahatma?’
(…)
‘Zeg, Mahatma, tsjakka.’
‘Wat?’
‘Ik rijm een beetje om in vorm te blijven, voornemens als ik ben een record te breken een gemiddelde lezer binnen 400 woorden te doen inslapen. Maar wat ik vragen wou: loop jij altijd zonder benen?’
‘Hahaha, dichtertje.’
‘Wat bedoel je?’
‘Tegenwoordig lees ik ook wel eens gedichten en opiniestukken in de krant.’
‘Hoe is dat mogelijk?’
‘En dan verwijt een en dezelfde mens in zo’n zogeheten essay cultuurbarbaren alles over één kam te scheren en typeert vervolgens in een gedicht het volk als zwijgend gangbangend voor een breezer.’
‘Niets menselijks is ieder mens vreemd.’
‘Haha, kunstenaartje.’
‘Wat bedoel je nu weer?’
‘Nou, behalve naar teletekst kijk ik ook naar herhalingen van het vernieuwde journaal. En daar was een item over een Spaans vliegveld dat voor veel projectgeld was neergezet en niet gebruikt werd.’
‘Ja en?’
‘Een gespecificeerd deel van de kosten zat in een beeldende installatie voor de ingang, en de maker daarvan werd geïnterviewd en kreeg daarbij het onderschrift “kunstenaar”, haha.’
Right. Wat doe jij eigenlijk in een slagerij, groenzoeter? Da’s toch niks voor jou?’
‘Nee, maar ik ben dan ook al jaren dood.’
‘Wat? Niemand vertelt mij echt niets.’
‘Dat zijn de wetten van de branding, Marc.’
‘O. Lust jij trouwens blinde vinken?’
‘Die heten hier loze vinken.’

woensdag 21 maart 2012

De waarheid

Een envelop volstaat. Althans een sticker erop, uit het buitenland: ‘WITHOUT COMMERCIAL VALUE / FOR CULTURAL PURPOSES ONLY’. Naar de onwrikbare eeuwigheid van de jaartelling na 9/11 ontving ik uit den verre ook een dichtbundel, met een door de afzender ondertekend: ‘I certify that this package does not contain any Dangerous or Prohibited Goods’.
Relativering van de dagelijkse moeite is een voorrecht en het idee dat niets enige zin heeft wellicht nog meer – maar soms mag de illusie postvatten dat het meetbaar effect van kunst boven nul ligt. Het is fijn zwelgen in onrechtvaardigheid en populisme en wanbegrip en zo, maar het kan niet zo zijn dat het tweeledige artikel 27 uit de Universele Verklaring Van De Rechten Van De Mens refereert aan een geintje:

Een ieder heeft het recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap, om te genieten van kunst en om deel te hebben aan wetenschappelijke vooruitgang en de vruchten daarvan.
Een ieder heeft het recht op de bescherming van de geestelijke en materiële belangen, voortspruitende uit een wetenschappelijk, letterkundig of artistiek werk, dat hij heeft voortgebracht.


Op zulke momenten ervaar ik de noodzaak tot minder ego en meer gezamenlijkheid. Dan sla ik Neem bijvoorbeeld graniet. De Europese grondwet in verzen op. Gaandeweg betrap ik me er echter op bij opmerkelijk krachtige en zwakke passages achter in de verantwoording te kijken wie de genius is. Ook blijken gedichten in stukken geknipt, wat mij een twijfelachtige eer zou zijn (omdat ik het zelf doe?). Dan ervaar ik noodzaak tot individualisme.
Gelijkaardig zwenkte ik bij een enquête over opvoeden, op basis van informatie uit Nederland en uit België. De bedoeling was als ouder uit een lijstje karaktereigenschappen er een paar te kiezen die jij het belangrijkste vindt om mee te geven. Gepresenteerd als een ‘denkoefening’, leek het me direct een heilloze onderneming. Ik wil hooguit dat mijn kinderen zelf hun weg zoeken. En al zou ik hen willen sturen, in de praktijk is de invloed van school en dergelijke veel groter – in plaats van ‘’s ochtends’ zegt het taalkundig genie nu reeds ‘in de morgend’.
Bij een tweede blik viel me op dat bij de opsomming onder Ik wil dat mijn kind ‘gelukkig is’ er niet bij stond. Net als het zich deze week her en der te West-Europa opdringende ‘veilig is’, beter ook eigenlijk in verband met het realiteitsbesef (en met proportionaliteit, vrees ik, in het Midden-Oosten en Zuid-Amerika zal zulke rampendichtheid hoger liggen). Dan maar ‘vrolijk is’? Deal! Hoewel, dag en nacht? De optie ‘spiritueel is’ mag uit eigen portemonnee gelicht.
In derde instantie deden enige keuzemogelijkheden mij nogal terugschrikken: ‘opkomt voor zichzelf’, ‘initiatief neemt’, ‘ambitieus is’… Zou het louter mijn hebbelijkheid zijn daar één ideologie in te proeven? Ooit golden deze vormen van assertiviteit als onfatsoenlijk, wat een even hovaardig oordeel lijkt. Nu tellen ze als een pre. Daarbij moet wel vanuit het betreffende ik gerekend, want de eigenschappen claimen meer of minder bewust uitsluiting. Bijvoorbeeld ambitie is prachtig, voor zover ze iemand zich intens in iets laat verdiepen. Maar dit ‘beste uit zichzelf halen’ berust veelal op ‘beter dan een ander’ zijn. Mogelijk hangt de gewildheid van een netwerk daarmee samen.
Kan geluk wel zijn autonomie bewaren? Plakt daar om te beginnen geen lifestyle-industrie aan vast? Voor zover ik het etappegewijs snapte, leerde de enquête dat de pursuit of happiness in mijn eigen ideologie doel mag zijn, maar met zo min mogelijk collateral damage. Eieren die voor het spreekwoordelijke omelet gebroken moeten worden, lust ik niet. Zonder anderen bestaat er toch amper geluk, dokter?
Uiteraard totaal onbevooroordeeld, fascineert het mijn kroost zich te zien bekwamen in het bereiken van hun doelen. De gourmande (1½) is volop bezig het vak te leren. Vooralsnog wil ze alles hebben wat haar zus heeft. Dat ging lang met totalitair geschreeuw, maar nu ze taal aan het ontwikkelen is heeft ze een extra wapen. Ik mag het woord ‘tafel’ niet ijdel gebruiken, omdat de gourmande dan meteen naar haar stoel loopt en op het woord begint te tikken voor het voorgerecht. Meer progressie bestaat eruit dat als zuslief bij een van haar ouders op schoot kruipt, de gourmande op haar buik gaat liggen en roept: ‘Au… valle… zootje’.
Aan het taalkundig genie (5) vertel ik dan weer graag een geheim. Voor haar omdat ze dat geweldig gewichtig vindt, en voor mij omdat ze, en ik moet het zo formuleren, nog niet kan liegen. Dus verklapt ze aan haar moeder dat die (moeder) niet mag doorvertellen dat zij (tg) een geheim met mij heeft. Adembenemend slim! Zoals ze erg vroeg in de weekendmorgends vraagt beneden televisie te mogen kijken en dan heus niet het keukentrapje voor een kast gaat zetten om op de eerste plank rechts koekjes te pakken.
Zelf legde ik ooit een vouwfiets in Nederland aan een ketting vast, om daarna te merken dat mijn sleutels thuis lagen. In Amsterdam, ver na middernacht, wist de baliemedewerker van het meest nabij gelegen politiebureau dat ik niet te helpen viel: grote scharen kwamen de deur niet meer uit, vertelde hij. Wel volgde ik zijn advies op om bij een fietsenmaker zo’n schaar te lenen. Maar ik had mijn verhaal niet eens helemaal gedaan toen die me benoemde tot vieze junk, ‘helemaal uit België, je moet toch echt betere smoesjes verzinnen’.
Ik wil dat mijn kind de kunst van de geloofwaardigheid machtig wordt.

woensdag 14 maart 2012

Kleine wasjes, grote wasjes

Eindelijk trekt een programma waarover ik veel had gehoord en gelezen, nu geregeld aan mijn blik voorbij. Het blijkt zo beroemd en geliefd dat het aan zijn initialen genoeg heeft: DWDD. Dus ik zal maar meteen in de kerk vloeken. Nog steeds lukt het me niet er dagelijks voor bij de buis te blijven, laat staan dat ik een uitzending uit kan kijken. Mijn ontzag voor het professionalisme en het energieke weegt kennelijk niet op tegen een zwaardere sensatie: ik verveel me erbij. Die vaststelling verbaast me, omdat DWDD in het teken staat van een poëtica van de variatie. In hoog tempo vertoont het per keer vele onderwerpen, rubrieken en stemmen. Sommige van die stemmen liggen vast. Ze zijn van Bekende Nederlanders, die fungeren als sidekick van de presentator. Maar omdat ik al zo lang weg ben uit het vaderland, doen ze bij mij geen lichtje branden (en zouden ze, terwijl de stopzetting van het evenmin ruim genoten De Pers me niet onverschillig laat, mijn nieuwsgierigheid moeten wekken). Louter een voormalige voorzitter van de PvdA is mij vertrouwd, en een ex-voetballer die onlangs dezelfde kleren droeg als de avond tevoren bij Studio Voetbal. Mij is nog niet helder waaruit hun rol precies bestaat. Wel fascineert hun niet-aflatende bezigheid oordelen te vellen. Lijken ze daarom op het eerste gezicht iets weg te hebben van de opinist, het brede culturele verband in hun exercities blijft achterwege. Daar is ook geen tijd voor, dus moet de ultieme daad hunnerzijds het verdict zijn of iets/iemand deugt. Ik noem hen voorlopig ‘deontologisten’. Het grootste fenomeen van DWDD dunkt me de presentator. In zekere zin is dat logisch, want hoe je het ook wendt of keert, in zijn vak is hij de belangrijkste speler. Toch hoort ten minste de indruk te ontstaan dat een programma draait om de gasten. Hier niet: de presentator slaagt erin zoveel uit hen te halen dat, in een suizende spiraal, zijn wonderbaarlijke gave zich naar de voorgrond dringt. Zijn blik heet jongensachtig en is uitnodigend. Of hulpeloos? Het is me niet ontgaan dat hij werkt met een setje steekkaarten. En zijn vragen zijn in meerderheid constaterend. Zodoende lijken ze te polsen of de hem toegespeelde informatie klopt. Vermoedelijk sticht dat bij de gasten zo’n verwarring dat ze, behalve door verbijsterend veel te uiten, ‘zichzelf zijn’. Dit verschijnsel ken ik uit ervaring. Op een literatuurwetenschappelijke promovendicursus te België heb ik eens gevraagd naar het semi-idiote vierkant van Greimas. Als Hollander werd ik niet gehinderd door kennis, dus ik vroeg oprecht. De dienstdoende professor werd door die bizarrerie dermate in verlegenheid gebracht dat hij deze eerstejaarsstof lucide uit de doeken deed. Onwillekeurig leek ik de baas. De bewonderenswaardige toegankelijkheid van DWDD raakt aldus egocentrisch. Gesprekken kunnen hooguit inventariseren en evalueren. Elke proever zijn eigen schnitzel uiteraard, maar aan de orde stellen betekent dan onvermijdelijk samenvatten. Aan de ene kant is er de geringe tijd voor onderwerpen, die ze singletjeswaardig maakt, met pakkend refrein. Aan de andere kant hebben kijkers een inbreng, doordat ze uitlachwekkende televisieshots (per definitie van de concurrentie) mogen inzenden. Deze spiraalwerking noopt tot een join us. Mogelijk is het dit wat me aan het programma verveelt, het gevoel aanhoudend te worden behaagd. Indien mijn indruk – op basis van geringe kijkexpertise – klopt, dan zouden de moorden die door uitgevers en auteurs schijnen te worden gedaan om in het programma te komen mogelijk beter worden gepleegd om naast die eer te grijpen. Periodiek gesteggel achteraf inzake het schenden van een afspraak over het aantal minuten dat er over een boek zou worden gepraat, heeft ook iets treurigs. Weifelachtige karakters of mensen die overtuigd zijn van iets wat groter is dan henzelf, aan wie het ‘zichzelf zijn’ dus niet terstond valt af te lezen, kunnen het in het deontologisme van DWDD sowieso schudden. Da’s jammer, gelet op de aard van menige schrijver, zelfs als die, zoals bijna iedereen, authentiek van voetbal en popmuziek houdt. Het gaat erom daar vanuit stand, zonder schroom, kras vertolkte meningen over te kunnen geven. Heet dit niet ‘van je hobby je vak maken’? De korte tijd dat ik het programma nu zie, heb ik het idee gekregen dat al die onderwerpen en gasten in laatste instantie dienen als, om het in de taal van de wetenschappelijke globalisering van ooit te zeggen, latifundium. Het doel is welverdiend slap lullen onder elkaar. Zo begrijp ik ook de curieuze aankondigingen van items in het volgende kwartier: er zal zelfamuserend door blijven worden gepraat tot de klok luidt. Maar door dat laatste, tot in het spreekritme verifieerbare feit, treedt nog een spiraalgevoel in werking: ware bavardage kent geen sluitingstijd. Drie spiralen, nooit geen zwanger nie meer! Daarna nog even beseffen dat als het, zoals dat heet, inderdaad raar is te veronderstellen dat er over complexe zaken alleen op academische wijze kan worden gecommuniceerd, het join us zich evengoed beperkt tot ingewijden. De toegankelijkheid van DWDD is dus misschien wat pretentieus en promoveert de sidekicks tot leden van een ballotagecommissie. Historisch bezien lijkt het programma een vervulling van de angst die Jeroen Brouwers in de jaren zeventig uitsprak voor jongetjesliteratuur, en die hij situeerde rond de Amsterdamse krant Het Parool. Bizar, zowel Brouwers’ voorzienigheid als de volharding van het gedachtegoed. Het heeft even geduurd, met leuke bladen als Hard gras en Payola als voorboden, maar nu ontplooit zich het enthousiasme en ongebreideld zelfvertrouwen dat ook inherent is aan macht en dat mensen kan verenigen. Mogelijk ten overvloede onderstrepen de initialen de definitieve doorbraak van de jongensclub.

woensdag 7 maart 2012

Muzikale fruitmand

ik bracht mijn eigen potje as 
hoe heet je vroeg mijn vrouw 
hoe heet je vroeg mijn kind 
hoe deed je vroeg mijn kind 


de kelk stond al netjes klaar 
wat drink je vroeg de vrouw
wat drink je vroeg het kind 
wat zink je vroeg het kind


mij trok de mate van herstel 
werd je koffie niet te koud 
werd je koffie niet te koud 
werd je kloffie niet te oud 


mijn eigen bracht netjes as 
herstel de kelk trok een potje
herstel een potje bracht mate
herstel mate trok mijn eigen