zondag 2 oktober 2011

McVerdulleme, Venantius

Et voilà, om met Paul van Ostaijen te spreken. Of moet ik hem, nu zijn ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ de reclame van een hamburgerketen structureert, McOstaijen noemen?
In de plots zonovergoten herfst vanuit het enge perspectief van mijn ambacht terugblikkend op een honingpotloze maand, voelt de slotdag van september aan als ‘het einde van een tijdperk’. Hella S. Haasse neemt, behalve een diasteem en een getuigenschap van Nederlands kolonialisme, een type auteursintentie, publieke houding en dies meer mee in het graf. Wat dit precies behelst, zou ik eigenlijk niet weten. Het contrasteert in elk geval met andere wapenfeiten waarmee Noord-Nederlandse literatuur in september het nieuws haalde.
Eerst was er de alom besproken auteurstrip naar China. Bij die complexe en gevoelige materie – die ooit in termen van fellowtravelling kon worden afgeserveerd – viel mij verwantschap op met de keer daarvoor dat auteurs in the picture waren gekomen, bij de demonstraties tegen de voorgenomen bezuinigingen op kunstsubsidies. Het lijkt wel of deze beroepsgroep tegen geen enkele kritiek kan en van daaruit een oprecht pleonastische wereldhouding ontplooit: ‘Laat ons met rust, achterlijke domkoppen’. Ten bewijze werd ditmaal de figuur van de dominee uit het stof gehaald. Maar wat is er Hollandser dan ageren tegen het geheven vingertje uit eigen land?
Van de thuisweters verbaasde mij Marc Reugebrink met een opiniestuk voor het Belgische dagblad De Standaard. Hij rekende zowel de China-auteurs als hun critici tot de cultuurindustrie. Koopwaar! Bestaat vanuit dat op zich niet te loochenen marionettenframe een land als China nog? Zijn politiek, zijn traditie, zijn klimaat zelfs? En wordt een kritiek als die van Reugebrink dan niet opgeslokt door de muil van the economy?
Een opiniestuk dunkt me het cultuurindustriële summum, waarbij vergeleken het optreden in een actualiteitenprogramma op de televisie het gladde neefje is. En vergis ik me wanneer negen van de tien collega-auteurs een stuk als dat van Reugebrink nooit op die opiniepagina zouden krijgen? En dat zijn bijdrage de schijnwerpers weer richt op de toekenning aan hem van een met veel media-aandacht omgeven private prijs, waarvan de betreffende krant een der sponsoren was? En dat het bekroonde boek, met zijn karikatuur van expliciet ideologisch gefundeerde en tot daden aanzettende betrokkenheid uit de jaren zeventig, welluidend de lof zong van de communis opinio anno nu?
Doordat ik suggereer dat het opiniestuk zijn eigen stelling ondermijnt, bedien ik me van het heerlijk valse wat-je-zegt-ben-je-zelfargument. Maar wanneer ik een McReugebrink ontwaar, word ik een McKregting.
Bij merknamen kan meteen nog een septembernovum vermeld: dat Henk Pröpper de baas wordt van De Bezige Bij. Als geen andere heeft die uitgeverij het afgelopen decennium auteurs in de markt gezet. Het bood zo een schoolvoorbeeld van het Matteüseffect dat het literaire bedrijf regeert maar hier overuren maakte: groeiende inkomsten lieten het toe grotere budgetten vrij te maken voor reclame, waarna met een beter geëffende weg naar de lezer de betreffende auteur een nog sterker merk werd.
Dit bedrijfsresultaat, geboekt onder leiding van Pröppers voorganger Robbert Ammerlaan, verdient zonder meer ontzag. Commercieel steekt De Bezige Bij boven alle uitgevers uit en op de korte termijn kan er geoogst worden. Toch mag dit feit naar mijn gevoel ook worden voorzien van een alternatief referentiekader dat, zoals Reugebrink het vermoedelijk wil, de eigen positie soms relativeert.
Ten eerste bulkt de gehanteerde methode voor het succes nou niet direct van de trouw aan de traditie en poëtica van De Bezige Bij. Er liep door het fonds een avant-gardistische lijn die inmiddels weggegumd is (spijtig, onlangs nog een geweldige BB-bundel ontdekt: Antwerpen van Leyn Leynse). Enige gezichtsbepalende auteurs zijn dan ook niet meer in huis. Tevens had De Bezige Bij een reputatie in het ontdekken van jong talent, wat behalve een oog voor kwaliteit een bereidheid tot het nemen van risico vergt. Nu trekt het huis auteurs aan die met paar boeken bij collega’s hun publiekswaarde hebben bewezen (waarbij ik betwijfel of de investering in de tekstredactie even grondig is als die in de reclame).
Als vele concernhuizen in diverse kunstdisciplines met hun frequente labelherschikkingen is De Bezige Bij helaas niet meer onmisbaar. Gelukkig zitten er buiten Amsterdam knappe kleine bedrijven wier fondsen erg intrigeren en die de voor, door en rond merknamen toch wat uitgemolken recepturen aanvullen – de lange termijn wordt door hen gediend. Wel heeft de voorspoed van De Bezige Bij ook tot kapitaalvernietiging geleid. De kloof tussen het succes voor weinigen en het ‘mislukken’ van de meerderheid wordt dieper. Lang is dit effect genegeerd omdat losers toch geen recht van spreken schijnen te hebben. Maar afgelopen zomer bekenden in een lang artikel in de Volkskrant voormalige A-auteurs dat verschil nu ook ondervonden te hebben.
Ideeën over de wereld veranderen immer, net als hun uitvoering. Toch stelde de motivatie voor de aanstelling van Pröpper als directeur mij niet gerust: geen woord over zijn ontegenzeglijke eruditie, wel over zijn ‘kolossaal netwerk’. Dat onderstreept dat De Bezige Bij in hem, de baas van het onlangs samengevoegde Fonds voor de Letteren en het Productiefonds, een soortement levende institutie wil aantrekken. En da’s niet voor het eerst. Er hebben al diverse Ammerlaan-opvolgers een tijdje in het huis rondgelopen, allen van buiten de uitgeversbranche gerekruteerd.
Wel spannend natuurlijk en hopelijk ‘inspirerend’. Bovenal zou ik bijna gelovig worden voor het algemeen belang. Want Pröpper is feilloos op de hoogte van brandende dossiers inzake het letterenbeleid en moet op zijn beurt opgevolgd worden – een wisseling van de wacht die veel delicater is, in deze tijden, met dit cultuurvijandige kabinet. Moge Henk Pröpper dus niet alleen in zijn nieuwe functie veel succes boeken, maar moge zijn opvolger dat ook hebben, mede in het belang van een andere Henk, en diens Ingrid.
Of heb ik nu een zonnesteek opgelopen en ontsnapt mij slechts gezwatel? In De tuinen van Bomarzo waarschuwde Hella Haasse ervoor dat ‘bigotte, onwetende en bangelijke zielen altijd uitwassen vermoeden bij onafhankelijk-denkenden, en dat altijd eerzuchtige en autoritaire elementen zich op de juiste tijd en de juiste plaats van dergelijke negatieve stemmingen weten te bedienen’.

2 opmerkingen:

  1. Ocharme, Marc, dat je nou toch het onderscheid niet kunt maken tussen hoe iedere auteur vandaag de dag onderdeel is van de cultuurindustrie (ook gij, mijnheer, al negeert die industrie u grotendeels) en wat iemand van die nu eenmaal zo gegroeide situatie vindt. Ik bepleit een juist inzicht in de beginsituatie. Auteurs die zich beroepen op hun autonomie, op hun volstrekte onafhankelijkheid van de processen waarin ze desalniettemin verwikkeld zijn, zien hun eigen positie niet goed. Met als gevolg dat hun reacties precies dat zijn wat ze nu rond dat China-gebeuren waren: amusement, bladvulling.
    Verder schaar je je blijkbaar in de rij van diegenen die het schandalig vinden dat ik een prijs heb gewonnen. Alsof ik daarvoor heb gelobbyd. Ik had hem natuurlijk moeten weigeren — dat is het! Dat was nog eens heldhaftig geweest. En ja, die prijs geeft mij ten opzichte van anderen privileges — ik ben me daar heel goed van bewust. Mijn welgemeende excuses dat ik daar gebruik van maak. Het ware natuurlijk veel beter geweest als iemand als jij het woord nam.
    En verder: als ooit mijn redacteur is het wat bevreemdend en teleurstellend te moeten zien dat je mijn roman zo slecht hebt gelezen dat je er niet meer uit weet te puren dan je hier doet. Je lijkt verdorie wel verongelijkt...

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dat van de karikatuur had ik dus toch goed gezien.

    BeantwoordenVerwijderen