zondag 11 april 2010

Coreferenties (3)

Vandaag: schrijver, vertaler en redacteur Piet Joostens (1972). Hij debuteerde met de roman Aladdin in Brussel (Manteau, 1998). Tot 2008 was hij redacteur van het literaire tijdschrift yang en momenteel is hij redacteur van de internetpoot van nY. Hij is bovendien een van de stichters van het platform voor literaire kritiek De Reactor en deeltijds medewerker van de literaire organisatie Het beschrijf. Als vertaler boog hij zich over essays, proza en gedichten van onder anderen Alain Badiou, Philippe Beck, Gilles Deleuze, Stéphane Mallarmé, Aldo Palazzeschi, Lisa Robertson en Gwenaëlle Stubbe.

Misschien is het geen slecht idee om op deze plaats in te gaan op het interview dat Tom Van Imschoot onlangs voor Rekto:Verso had met Jos Geysels, de pasbenoemde bestuursvoorzitter van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Het artikel lokte nog geen noemenswaardige reacties uit van de literaire tijdschriften in Vlaanderen, wat nogal merkwaardig is: Geysels stelde hier met name wat hen betreft een voor hem dringende zaak aan de orde. ‘Wat is de toekomst van de literaire tijdschriften?’ is nota bene een van de drie prioritaire vragen waarop hij nog tegen het einde van dit jaar een antwoord wil.
Het gaat voor alle duidelijkheid niét om een inhoudelijke kwestie. Auteurs en redacteuren zullen zelf wel bepalen wat er in de tijdschriften van de toekomst gepubliceerd wordt. En voor de inhoudelijke beoordeling waar de subsidies van afhangen is er de (door het Fondsbestuur benoemde) adviescommissie tijdschriften, die geregeld van samenstelling verandert. Terecht merkt Geysels op dat hij zich moet houden aan de strikte scheiding tussen bestuur en adviescommissies en dat hij zich niet kan inlaten met ‘de literatuur zelf’. Dat maakt hem natuurlijk nog niet tot een pure econoom, hetgeen blijkt uit de Twee Grote Doelstellingen die hij bij zijn aantreden formuleert: 1. ‘de democratisering van literaire kwaliteit, zowel op het niveau van de productie als op het niveau van de verspreiding*’, en 2. ‘het VFL niet alleen een payer te laten zijn, maar ook een centrale player’, namelijk ‘een orgaan dat het publieke debat over de letteren aanwakkert en dat de adviezen of eisen die daaruit voortvloeien assertiever communiceert richting overheid’. Doelstellingen die veelbelovend klinken. Het literatuurbeleid dat Geysels gevoerd wil zien komt misschien ooit in de buurt van het Powerplay waar we volgens sommigen al lang aan toe zijn. 
Wat is nu de tijdschriftentoekomst waar Geysels dringende vraagtekens bij plaatst? Aan het bestaansrecht van de literaire tijdschriften twijfelt hij geenszins: ‘Hun waarde staat met andere woorden voor mij buiten kijf.’ Dat literaire tijdschriften subsidies verdienen, stelt hij niet ter discussie, want hij is niet van plan om mee te huilen met het ‘koor van wolven voor wie literatuur een privé-zaak is en dus niet gesubsidieerd moet worden’. De tijdschriften mogen ook iets blijven kosten, want hij wil het beschikbare budget niet meer laten dalen (dat de voorbije jaren overigens al ferm gedaald ís, en dat per tijdschrift vaak kleiner uitvalt dan dat van een gemiddeld niet-literair cultureel tijdschrift dat via het Kunstendecreet wordt betoelaagd). Anders dan een ex-tijdschriftenmaker en would-be landschapsarchitect lijdt Geysels niet aan versmeltingsdrang: ‘Wat ik in mijn contacten in elk geval heb ontdekt, is dat eenmaking in een soort super-DW&B geen optie is, omdat iedereen graag zijn eigen ei legt.’ Juist in tijden van globalisering! voegt hij eraan toe. 
Geysels betwijfelt alleen ‘of alles van waarde nog werkelijk gedrukt moet worden’. Het is een vraag die blijkbaar weinig met zijn groene gedachtegoed te maken heeft, want verderop lezen we dat ‘een tijdschrift dat verspreid wordt op 20.000 exemplaren natuurlijk fantastisch [klinkt]’. Er mogen dus nog wel wat boompjes sneuvelen ter meerdere eer en glorie van het Vlaamse tijdschriftenlandschap. Geysels beseft hopelijk dat een Vlaams literair tijdschrift met zo’n oplage pure utopie is, maar het is duidelijk dat hij het op de allerkleinsten gemunt heeft: ‘als je een oplage hebt van 200 à 300 nummers, moet je dan werkelijk nog gedrukt worden? Misschien wel, maar daarover moeten we discussiëren, vanuit een kader dat niemand demotiveert.’ Geysels hoopt met andere woorden enigszins dat nieuwkomers en kleinen voortaan met de webmaster in plaats van met de drukker willen bellen. 
Welnu, dat klinkt misschien vriendelijk en voor sommige bladen nog het overwegen waard, maar er zijn wel een aantal serieuze problemen. Ten eerste zal Geysels niet veel gesubsidieerde literaire tijdschriften vinden die zo weinig exemplaren drukken (een betaalde afname van minimaal 250 exemplaren is ook een formele voorwaarde in het subsidiereglement). Ten tweede zou je vanuit dezelfde visie kunnen besluiten dat veel waardevolle en commercieel minder succesvolle gesubsidieerde poëzie en essayistiek dan ook maar niet meer in boekvorm hoeft te verschijnen. (Ik geloof niet dat hier bij auteurs, uitgevers, lezers én commissieleden poëzie en essay veel animo voor bestaat.) 
Ten derde en last but not least: betekent het drukken van kleinere oplages echt zo’n aderlating voor het budget, aka de Vlaamse belastingbetaler? Ter vergelijking: de opmaak- en drukkosten voor het tijdschrift nY (650 ex.) bedroegen in 2009 nog geen derde van de totale subsidie (53.000 van het VFL en 4.450 van de Provincie Oost-Vlaanderen). De verzendings- en distributiekosten werden volledig gedekt door het abonneegeld. De grootste hap van de nY-subsidies, zo’n 44 procent, ging naar de honoraria van (belastingplichtige) auteurs en literair vertalers. Het redacteurschap zelf wordt op geen enkele wijze gehonoreerd. Zou het geld dat de tijdschriften kunnen besparen door zich volledig over te geven aan het internet zoveel beter kunnen worden besteed voor de literaire zaak? Wie al eens een naar hedendaagse vormgeving en gebruiksvriendelijkheid geslaagde website heeft gemaakt en bestierd, weet dat het internet allesbehalve gratis is, en met een volledige digitalisering verlies je ongetwijfeld abonneegeld. 
Maar alles kan beter, dus ook de besteding van het tijdschriftenbudget van het VFL. Een budget dat overigens een stuk bescheidener uitvalt dan Geysels het in zijn interview laat uitschijnen. Hij spreekt van een ‘bijzonder groot bedrag’ en goochelt steeds met 600.000 euro, het tijdschriftenbudget van Vlaanderen en Nederland samen, waarmee je ‘veel kunt doen’. Ongetwijfeld, maar dat kan Geysels níét: tot nader order is hij bestuursvoorzitter van deel één. In werkelijkheid bedroeg het totale bedrag dat het VFL aan de realisaties van de tijdschriften besteedde 285.000 euro in 2008 (tien tijdschriften) en 222.500 euro in 2010 (zeven tijdschriften) – ik reken de bedragen die worden toegekend aan CeLT nu even niet mee (dat is de vzw die onder meer de distributie beheert en voor gezamenlijke promotie zorgt en waarvan de kunsttijdschriften mee profiteren: jaarlijks gemiddeld 30.000 euro). De vetpot waarmee Geysels literair kwalitatief en democratisch wil playen is met andere woorden behoorlijk virtueel — tot iemand decreteert dat er een Verenigde Groot-Dietsche Tijdschriftenpolitiek moet komen, wat nefast zal zijn voor de noodzakelijke heterogeniteit van het aanbod. 

*Als het gaat om ‘de democratisering van literaire kwaliteit’ zie ik voor literaire tijdschriften nog geen problemen. Een nummer van nY kost €7, een abonnement voor vier nummers €20. (In Nederland zijn ze iets duurder – Parmentier €9 per los nummer, De Gids €9,50, De Revisor €11, Tirade €12,50 – maar een legale cd kost nog altijd meer.) De tijdschriften en hun redacties zijn beschikbaar en bereikbaar voor wie maar wil, fysiek, telefonisch en mailgewijs. Je hoeft ook geen lidkaart of diploma te hebben om een tijdschrift te verkrijgen en je erin te verdiepen. Als het VFL er onder Geysels’ impuls in slaagt de literaire tijdschriften ook in de supermarkt aan te bieden, in navolging van het (gefaalde) Nieuw Wereldtijdschrift, des te beter. Beschikbaarheid is het enige criterium dat het VFL qua democratische literatuur legitiem kan hanteren. Democratische literatuur is bijvoorbeeld iets anders dan literatuur die van tevoren van zichzelf meent te weten dat ze door iedereen vlot begrepen en geliefd zal worden. Democratische literatuur is in eerste instantie literatuur die ervan uitgaat dat ze door iedereen gelezen kán worden. Dat is haar openheid. Ze heeft geen lage dunk van de lezer en voelt niet de noodzaak hem bij het handje te nemen. Geen nivellering, geen infantilisering in naam van een gedroomd ‘groot publiek’. In dat verband verwijs ik naar de opvattingen van Jacques Rancière over democratie en emancipatie (zie Le maître ignorant (1983) of zijn recente bijdrage in de reader L’idée du communisme (éd. Lignes, 2010)). Rancière verzet zich tegen een inegalitaire logica van de emancipatie die vertrekt van een ondergeschikte positie van wie die emancipatie kan gebruiken. Zo wordt de ongelijkheid immers alleen bestendigd in naam van een toekomstige gelijkheid die nooit komt. Rancière gaat uit van twee axioma’s: de gelijkheid als vooronderstelling die vervolgens geverifieerd kan worden (dus niet de gelijkheid als horizon), en de zekerheid dat ‘l’intelligence est une’ (dat het intellect op zich niet toebehoort aan bepaalde specialismen (schrijver-lezer, leraar-leerling, ingenieur-arbeider, politicus-kiezer…) maar van om het even wie kan zijn). Simpelweg: ‘L’hypothèse de l’émancipation est une hypothèse de confiance.’ Kom daar in onze door angst geregeerde tijden maar eens om.

22 opmerkingen:

  1. deze posting heeft elders commentaar gekregen: http://www.decontrabas.com/de_contrabas/2010/04/omdat-het-avond-werd-en-de-barbaren-niet-gekomen-zijn-6-nog-een-slot.html#more

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Vreemd. Om te beginnen is mijn tekst alles behalve ‘gericht tegen plannen van een nieuwe bestuursvoorzitter’. Die heeft namelijk nog geen plannen gemaakt; in mijn bijdrage is alleen sprake van ‘Doelstellingen die veelbelovend zijn’. En wat de tijdschriften betreft, stelde Jos Geysels alleen een vraag.
    Ook bepleit ik nergens het bestaansrecht van welk literair tijdschrift dan ook op financiële gronden. Dat zou niet eens nodig zijn, want Geysels (en de adviescommissie, en veel lezers en schrijvers) twijfelt niet aan hun waarde en wil het budget niet laten dalen. Het voortbestaan van nY wordt ook geenszins bedreigd (misschien in meneer Breukers’ dromen, maar die hoeven niet meteen onze zorg te zijn).

    Dat Breukers ‘denkt’ dat ik onwaarheden vertel en dat hij bij voorbaat geen geloof hecht aan de cijfertjes waar hij met gretigheid op springt: het tegendeel zou ons zo langzamerhand verbazen. Breukers vlugge rekenkunstjes en hypothesen geven vooral blijk van veel verbeeldingskracht. Hij meent bijvoorbeeld te weten dat een nummer van nY ‘maximaal 135 bladzijden’ telt, waaruit iedereen kan concluderen dat hij nY simpelweg niet kent in zijn papieren gedaante. En zo ziet hij nog meer spoken. De abonneegelden dekken bijvoorbeeld heus meer dan de verzendings- en distributiekosten alleen, de verzendingskosten die hij inschat zijn van de pot gerukt, de vormgeving (opmaak) was expliciet meegeteld naast de drukkosten, en de kosten van nY-web zitten in een aparte boekhouding met een aparte subsidie (wees gerust: ook geen vetpot aldaar).
    Het spreekt vanzelf dat er nog een paar andere kosten zijn. Het resterende budget gaat naar secretariaatskosten, naar een vergoeding voor het werk van de redactiesecretaris (die geen redacteur is), naar de boekhouding, beheerskosten en advertenties. Het zijn vooral de auteurs en de literair vertalers die aan nY ‘verdienen’. Maar Breukers brengt de lezers van zijn blog liever op heel andere ideeën. Of de nY-printredactie er misschien een villa in Avignon op nahoudt? Was dat maar waar. Of alludeerde hij op een titel van de verklaarde experimenteel Daniël Robberechts? Who cares. Iedereen die mijn tekst rustig leest, kan zien dat ik niet vertel dat het maken en verspreiden van een literair tijdschrift weinig kost. Ik schrijf wel dat die kosten nu ook weer geen aderlating zijn. De tijdschriften, hun lezers en hun schrijvers, zeg gerust de literaire cultuur, zijn die kosten ook waard.
    Nummers layouten en vermenigvuldigen kan ongetwijfeld goedkoper, zoals Breukers zowaar heeft ontdekt. Een redactiesecretaris zou de opmaak eigenhandig in Word kunnen maken en naar het copycenter kunnen fietsen. Alleen zal het VFL dat niet meteen toejuichen, en – belangrijker – hebben schrijvers en lezers die nog met zoiets archaïsch als papier bezig zijn recht op een fraai vormgegeven en degelijk gemaakt boekje.

    Nog dit: Breukers stelt voor dat nY zich beperkt tot minder papieren nummers. Als hij zijn kritische werk zou doen, of door een ouderwetse redacteur daartoe gemaand zou worden, zou hij weten dat literaire tijdschriften van het VFL minstens vier nummers per jaargang moeten produceren. Stel dat de printredactie het aantal nummers zou willen reduceren, het zou niet eens mogelijk zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. "De tijdschriften, hun lezers en hun schrijvers, zeg gerust de literaire cultuur..."

    Nou Piet, zeg dat vooral gerust niet. Zulke aanmatiging past het volstrekt marginaal geworden literaire tijdschrift niet, dunkt mij.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Meneer Joostens gebruikt de oude truc: iemand gaat ergens op in, maar nee, die persoon ziet spoken, die heeft geen gelijk, etc.

    Ik heb een "rekenvoorbeeld" gegeven. Dat klopte niet, maar in de reacties staan duidelijkere voorbeelden. Ga daar dan eens op in, met cijfers.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Die marginaliteit heeft het literaire tijdschrift altijd aangekleefd. De grote verandering zit ’m volgens mij in zijn inbedding. Ten eerste is de boekenmainstream enorm verwijd, waardoor sommige tijdschriften ineens bijna centrifugaal werk lijken te brengen. Dit althans voor wie de moeite zou nemen ze te lezen. Want, ten tweede, het internetwezen heeft zijn intrede gedaan. De prettige onbeschaamdheid waarmee het gevestigde waarden benadert, gebruikt het helaas voor standrechtelijke meningenexecuties, waarover desgewenst achteraf een proces kan worden gevoerd.
    Volgens mij komen er weinig trucs te pas aan Joostens’ verweer. Ik kan me zijn irritatie (en vermoeidheid) indenken dat nY voor de zoveelste keer moet verdedigd tegen desinteresse. Ouderwetse media plaatsen rectificaties, maar op het internet lijkt men op straffe van eeuwige onzin via Google verplicht zelf andermans luiheid te corrigeren. En nu mag Piet Joostens zich doodleuk ‘met cijfers’ alweer aan derden komen verantwoorden?
    Dit is des te verdrietiger omdat het Verlichtingsideaal van kennisvermeerdering, waartoe het internet alle faciliteiten biedt, aldus onnodig wordt gefrustreerd. Gelukkig blijkt niet iedereen genegen tot arrogant gejank (‘informatie en analyse zijn saai’): auteurs in spe keren zich van literatuurblogs af en wenden zich tot tijdschriften om de drempel der kritiek te slechten [http://www.trouw.nl/cultuur/article3038791.ece/Debuteren___op_YouTube_of_op_papier__.html?part=1].
    Zelf heb ik die ervaring in elk geval altijd verrijkend gevonden; serieus commentaar helpt me vooruit. En omgekeerd werk ik geregeld met auteurs die blij verrast zijn zinnen en redenaties samen af te wegen – de Verlichting bestaat nog, dan maar marginaal!

    BeantwoordenVerwijderen
  6. "En nu mag Piet Joostens zich doodleuk ‘met cijfers’ alweer aan derden komen verantwoorden?"

    Neen, dat hoeft niet; hij haalt cijfers naar voren om iets aan te tonen ("wij zijn niet duur, goedkoop zelfs") - en dan vraag ik me af "is dat zo?"

    Tijdschriften verdienen alle steun die ze kunnen krijgen; maar niet "vanzelf", of omdat ze een "culturele functie" zouden vervullen.

    Het siert elke instantie, of elk blad, als de reden van bestaan helder kan worden geformuleerd, los van allerlei abacadabra die er niets mee te maken heeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. @ RHCdG:

    Ik geloof toch dat ik nog steeds zonder aanmatiging mag zeggen dat de literaire tijdschriften deel uitmaken van de literaire cultuur. Curieus dat ik dat hier moet opschrijven. Sommige tijdschriften injecteren die cultuur nog steeds met teksten, vertalingen, concepten en proposities die in de steeds hardere uitgeverswereld geen schijn van kans maken: omdat ze naar inhoud, vorm en/of ‘format’ commercieel niet interessant of ‘leuk’ genoeg zijn - of omdat ze storen.
    Is een tijdschrift uitgezongen, dan verandert het van koers of houdt het op te bestaan. Dat is evenmin groot nieuws.
    Als je zegt dat hét literaire tijdschrift ‘marginaal geworden’ is, dan zeg je in feite dat ze allemaal, stuk voor stuk, veel betere tijden hebben gekend. Dat klopt gewoon niet met de feiten. Voor alle duidelijkheid: mijn bijdrage gaat over de situatie in Vlaanderen (hoewel nY en DW B natuurlijk ook nogal wat Nederlandse aandacht krijgen). Welnu, yang en freespace Nieuwzuid, de voorlopers van nY, zijn altijd marginaal (behandeld) geweest. Om structurele redenen (yang was altijd onafhankelijk van de Vlaamse ideologische ‘zuilen’ en van uitgevers) en om poëticale redenen (yang stelde zich altijd kritisch op tegenover de mainstream). Wil de inquisitie hier cijfers bij? Vindt men dat marginalen sowieso moeten opkrassen? (richting internet, toch niet het exclusieve territorium der marginalen?)
    En er zijn wat het gedrukte literaire tijdschrift betreft natuurlijk nog veel marginaler tijden geweest. Zie vb. de bijdrage van Dirk van Bastelaere in nY #2, die ons er in een voetnoot aan herinnert dat Tijd en mens (het tijdschrift van Claus, Boon en Walravens) welgeteld 14 abonnees had. Zeker, de tijden veranderen, maar dat zie ik met een aantal tijdschriften ook gebeuren.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. @Piet: Ja, je mag zeggen dat de literaire tijdschriften deel uitmaken van de literaire cultuur. En zoals Kregting zegt: je zit hier op internet, dus je mag alles zeggen. Maar sta mij toe om hier, als functie van het Verlichtingsideaal, erop te wijzen dat je zei dat literaire tijdschriften en hun schrijvers en lezers samenvielen met de literaire cultuur. Ik interpreteer dat min of meer als een Fehlleistung jouwerzijds: de wens als vader van de gedachte.

    @Marc: Wat de cijfers nog betreft: daarmee stoffeert Joostens toch zijn verhaal? Dan mag een derde hem daar toch op aanspreken?

    Groet,
    Rutger

    PS Van mij mag alle geld naar marginale literaire tijdschriften, zolang men het bij de landbouwsubsidies weghaalt. Maar dat is helaas niet het geval. Die marginale tijdschriften staan nog altijd vooraan bij de subsidieverstrekking, terwijl sites waar hoogwaardige literatuur wordt geproduceerd het nakijken hebben. Dat is de kwestie, lijkt me.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. @ RHCdG: Ik schreef inderdaad "De tijdschriften, hun lezers en hun schrijvers, zeg gerust de literaire cultuur, zijn die kosten ook waard". Die "zeg gerust" was direct uitbreidend bedoeld. Ik vind het vreemd dat je het leest alsof ik iets zo ruims als 'de literaire cultuur' zou beperken tot wat er in en rond de tijdschriften gebeurt.

    Ook ben ik benieuwd naar jouw voorbeelden van sites in ons taalgebied waar hoogwaardige literatuur wordt geproduceerd. En eventueel naar de redenen waarom die dan nog geen subsidie vroegen of ontvingen.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. @Piet:
    * Dirk Vekemans plaatst op http://vilt.wordpress.com/ al jaren uitzonderlijk goede poëzie en essayistiek, die m.i. tot het beste behoren van wat er in het NL-taalgebied wordt gepresteerd.
    * Tonnus Oosterhoff en Hans Kloos zijn voorbeelden van dichters die niet van het papier naar het internet zijn gevlucht, maar die in de digitale omgeving nieuwe mogelijkheden voor hun poëzie hebben gevonden. Ik weet niet of zij subsidie voor die activiteiten ontvangen, maar mijn paranoia zegt me van niet.
    * Essayisten die de moeite waard zijn hoef ik niet te noemen: je ziet ze in elke blogroll bij elkaar staan. Wat denk je, zou ik een kans maken op subsidie?
    * En natuurlijk De Contrabas waar naar aanleiding van aanzetten van een onvermoeibare redactie regelmatig op niveau wordt gediscussieerd, zonder dat daarbij de wormen per se moeten worden geschuwd. Voor zover ik weet één keer subsidie ontvangen voor een serie 'Gedicht van de week', zodat de auteurs konden worden betaald. Verder veelal smalend onthaald en met hoon overladen, m.n. door redacteuren van eerbiedwaardige marginale maar onmisbare literaire tijdschriften.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Erg graag zou ik niet leven in een wereld waar op cijfers al gereageerd wordt met: ‘Klopt dat?’ Die vraag lijkt me pas relevant wanneer er gegronde aanwijzingen zijn dat ermee wordt gerommeld. In dit geval ontgaan mij die. De vraag lijkt veeleer voort te komen uit een reflex. Daaruit kan echter ook onderzoek voortkomen, zij het dat dit hier toch werkelijk achterwege blijft. Ik krijg zelfs de indruk dat het reeds voor verschijnen gewraakte nY nooit onder de ogen heeft mogen verkeren van zijn oudtestamentische rechters!
    Maar hopelijk vergis ik me en ben ik domweg een slordige lezer. Een slechte schrijver ben ik sowieso (of mijn antenne voor ironie is kapot), dat uit mijn blogs en commentaar te begrijpen zou zijn dat op internet alles gezegd mag worden. Op sociale netwerken, die in mijn termen het parochiale denken praktiseren, gaat men zijn gang maar, maar het te googlen universum dunkt me een publiek domein, waarop ter meerdere eer van het Verlichtingsideaal toch andere ambities mogen regeren. Gesmaal en hoon horen daar inderdaad niet bij!
    Hopelijk kan ik dat verduidelijken, en meteen de juridische beelden uit mijn vorige comment hernemen, met deze nY-casus. In de tastbare wereld is iemand onschuldig zolang zijn schuld niet is bewezen, op internet lijkt iemand schuldig tot hij zijn onschuld bewezen heeft. Op aantijgingen behoort hij ‘openheid van zaken’ te geven en ‘het hele verhaal’ te vertellen. Is dat niet een omgekeerd procedureel geweld? Mij gaat het alvast boven de pet. Simpele ziel die ik ben!

    BeantwoordenVerwijderen
  12. @ RHCdG

    Als ik mag vragen: waarom publiceer je dan zelf ook in 'marginale' tijdschriften, en niet direct op het weblog (zoals laatst met http://www.cornetsdegroot.com/rhcdg/film/inglourious-basterds/, dat ik trouwens eerst op papier had gelezen, en pas via je posts hier ook digitaal)?

    Het probleem van "De Contrabas" is de onverklaarbaar giftige toon van veel van de berichten daar. Inderdaad valt er af en toe iets interessants te lezen, maar door de band worden er al te vaak slagen onder de gordel uitgedeeld.

    BeantwoordenVerwijderen
  13. Nou Piet, dat is een hele goede vraag, die ik mezelf al enige tijd stel. Eerlijk gezegd is er maar één reden waarom ik af en toe in Streven sta, en dat is de uitstekende redactionele begeleiding van ons aller Marc (ik ben hem nog een haan schuldig); daarnaast omdat het er niet alleen over poëzie hoeft te gaan.
    Maar overigens zie ik er niks meer in en schrijf ik alleen nog voor kranten en tijdschriften met een groot bereik, of op mijn eigen weblog.

    De giftige toon op De Contrabas (bedoeld wordt: van Chrétien B.) vind ik meestal nogal geestig, en heeft de verdienste dat ze reacties uitlokt, waar het op een weblog toch om moet gaan. Je kunt er altijd laten weten dat je 't er niet mee eens bent, maar er zijn nu eenmaal mensen die er liever de hele dag rondhangen, er nooit een reactie plaatsen (dat zou hun aanwezigheid maar verraden) en er 'onder ons' met veel dedain over spreken. Die mensensoort, daar heb ik het niet zo op.

    BeantwoordenVerwijderen
  14. @ RHCdG: bovenstaande vraag werd niet door mij gesteld.

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Hé dat is waar. Excuses aan beiden.

    BeantwoordenVerwijderen
  16. Dank voor alle reacties. Ik zou er iets algemeens en iets concreets aan willen toevoegen. Ten eerste dat veel van de discussies steeds terugvallen in het op zich slechts formele verschil tussen papier en digitaal. Het curieuze lijkt me nu dat de ontkennende stekeligheden die dat teweegbrengt, dit onderscheid eerder verhevigt. Tot en met morele oordelen, die van twee kanten tot nog toe zelfs tamelijk eensluidend klinken – over elkaar!
    Ten tweede blijft het item subsidie, dat zijdelings met een literair tijdschrift te maken heeft, kennelijk zwaar op de maag liggen. Het zal het duidelijk geworden zijn dat ik liever niet op individuele gevallen inga, en al helemaal niet zonder alle informatie. Maar sommige klachten keren prangend weer, en de meest getrouwe indicatie van de reikwijdte van een problematiek tot in de realiteit kunnen de lijdende voorwerpen zelf dan nog het best geven. Waar het een boven aangehaalde subsidiekwestie aangaat heb ik betreffende dichters maar eens gepolst.
    Hans Kloos antwoordt: ‘Het enige geld dat ik ooit heb ontvangen voor een digitaal experiment was voor een deelname aan Poëzie op het scherm in 2006 en daar is één ding uit komen rollen: www.hanskloos.nl/efrttvoc1.htm. Het oude FvdL en het nieuwe Nederlands Letterenfonds regelen dit samen met het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst [http://www.fondsbkvb.nl/] en Waag Society [http://www.waag.org/] en dat heeft het curieuze gevolg dat ze alleen samenwerkingen tussen schrijvers en digitale vormgevers subsidiëren en dat ook alleen binnen het kader van het steeds weer kortdurige en niet al te ruimhartige Poëzie op het scherm. Volgens mij zijn er vreemd genoeg überhaupt geen mogelijkheden om solo subsidie aan te vragen voor digitaal literair werk. De cd-rom bij mijn net verschenen Je ziet hier iedereen voorbijkomen, de Westerparkse gedichten was vooral mogelijk omdat de oplage hoog was (voor een poëziebundel) en een groot deel daarvan gegarandeerd werd afgenomen – dat is evenwel geen subsidie, maar een vrij normale afspraak tussen ondernemer en opdrachtgever.’

    BeantwoordenVerwijderen
  17. @Marc: Het verschil tussen digitaal en papier is allerminst alleen formeel. Daar kun je bij Dirk Vekemans uitgebreid over lezen, ook in dat nummer van De Brakke Hond (#101), regelmatig ook bij mij, en verder blijkt het poëzie die specifiek voor het medium wordt geschreven. Het ontbreekt nog altijd te veel aan het inzicht dat het medium waarin iets verschijnt van beslissend belang kan zijn, en vaak is, voor de betekenis van het geschrevene.

    Verder komt het relaas van Kloos mij voor als een exempel van de tragische gevolgen van dit ontbrekend inzicht en de blikvernauwing op wat men nu eenmaal al zo lang gewend is. Veel erger nog dan de uitspraak 'Wir haben es nicht gewusst' is 'We hebben het niet gezien'.

    BeantwoordenVerwijderen
  18. (Het is een detail, en het heeft niets meer te maken met waar het mij hierboven om gaat, maar toch, voor de kennisvermeerdering: in Vlaanderen kunnen schrijvers sinds kort wel individueel subsidie aanvragen voor een digitaal project, d.i. binnen de regeling e-literatuur. Zo ontving Paul Bogaert in 2009 een bedrag voor een poëziefilm. Dat lijkt me een interessant precedent.)

    BeantwoordenVerwijderen
  19. Wederom heb ik me onzorgvuldig uitgedrukt, juist in een poging niet op zere tenen te gaan staan met het kwestieuze begrippenpaar ‘bovenwereld-onderwereld’! Ik doelde namelijk op het verschil tussen papieren en digitale literaire tijdschriften.
    Maar laat ik van het gekozen pad afwijken: het kan nooit kwaad publicaties over internetpoëzie te herlezen. Overigens lijkt het me logisch dat subsidie-instanties per definitie te laat komen – voor een rechtvaardige verdeling van de gelden. Eerst moet onderzocht wat de nieuwigheid inhoudt, dan een lijst van criteria bedacht en aangelegd waaraan een aanvraag dienomtrent moet voldoen. Hoe kan er anders getoetst en afgewogen, opdat over een breed front het beste naar boven komt?
    De eenvoudigste oplossing is met grote uitspraken te wijzen op tekorten en falen hier en daar. Ten minste zou m.i. dan een reglement terzake bestudeerd mogen worden, voor België bv. http://www.vfl.be/_uploads/Downloads/downloads/Reglement_digitale_literaire_projecten_2010.pdf. Hier zal het Bogaert-voorbeeld naar verwijzen.
    Dat de soep misschien toch wat minder heet wordt gegeten, bewijst inmiddels het antwoord van Tonnus Oosterhoff: ‘Mijn internetse activiteiten waren een groot aantal jaren ongesubsidieerd, maar dat is veranderd. Sedert een jaar of vier betaalt mijn uitgever de directe onkosten, en sinds 2009 krijg ik een flinke beurs, half van het letterenfonds, half van fonds bkvb, voor een project of vijftien... Het staat ook vermeld op mijn site onder het kopje publicaties... Als men ideeën heeft moet men gewoon proberen, denk ik, er zijn meer kranen die open willen dan men soms denkt. fondsen zoals Fonds voor de media, Amsterdams fonds voor de kunst, vinden elektrisch nog altijd hip. Er zijn veel meer mogelijkheden maar je moet de weg weten.’
    Ten slotte, omdat ik me ook verantwoordelijk voel uitlatingen van derden op deze blog: die laatste zin in het eervorige comment was bedoeld als aansporing aan mededebatteurs om in het diepst van hun gedachten en argumenten te tasten?

    BeantwoordenVerwijderen
  20. Niet per se; het is trouwens maar de vraag of het diepst van onze gedachten niet al vervangen is door de index van Google.

    Onderzoeken wat de nieuwigheid inhoudt: sorry, maar ik kan dat geen redelijk argument meer vinden. Die onderzoeken hadden 10 jaar geleden al tot ingrijpende beleidswijzigingen geleid moeten hebben. Maar het meest merkbare wapenfeit is een portal die weer naar dezelfde afgrond wijst: het literaire tijdschrift. Ik ben er mijn affiniteit met het medium nagenoeg door kwijtgeraakt - en dat is niet de schuld van de tijdschriften zelf, maar van de onachtzaamheid van de subsidieverstrekkers.

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Indien ik me niet vergis, is die portal degene die ik in de allereerste aflevering van deze reeks noemde. Om toch iets constructiefs van de grond te krijgen dat wellicht beter dient voor een debat, nodig ik Rutger uit om, als hij dat wil, in max. 1000 hier een aflevering te verzorgen waarin een subsidiesysteem wordt geschetst dat wel recht doet aan de actuele werkelijkheid.
    Verder verbreedt Johan Velter in twee afleveringen de thematiek, inclusief een kritiek op deze reeks, door aandacht voor de bibliotheek: http://sfcdt.posterous.com/van-de-bij-en-de-beer-1 + http://sfcdt.posterous.com/van-de-bij-en-de-beer-2

    BeantwoordenVerwijderen
  22. Dank voor de uitnodiging Marc, maar voor die taak ben ik niet toegerust. Wat ik erover te zeggen heb, heb ik al gezegd: ondersteun de tijdschriften zoveel als je wilt, maar laat dat niet ten koste gaan van steun aan mensen die op het internet belangwekkende dingen doen, waar ze hun lezers vaak ook actief bij betrekken. Ik schrijf nu misschien 20 of 30 stukken van enige lengte per jaar op mijn blog; dat zou het dubbele kunnen zijn als ik niet gedwongen was om met commercieel vertaalwerk mij en de mijnen te onderhouden.

    BeantwoordenVerwijderen